In 1990 maakte mijn vriend Philip Renard mij attent op een Engelse vertaling van een Tibetaanse tekst, die was uitgegeven onder de titel You are the eyes of the world[1].
De betekenis van de boektitel kwam meteen binnen. Ik vond het een geweldige vondst. De titel laat in een flits zien dat de middelpuntigheid die ik mijzelf automatisch toeken een illusie is. Ik ben niet in de eerste plaats een geïsoleerd wezen dat kijkt en luistert en denkt en handelt, maar ik ben opgenomen in een groter geheel, een onmetelijk bewustzijn, waarin ik een functie vervul. Met ontelbare anderen ben ik de ogen en de oren, de handen en de voeten van de grote eenheid die het universum is. Ik ben expressie en functie van het universum. Ik kijk en ik word gekeken.
Ik nam het boek mee op reis en heb het sindsdien bijna altijd bij mij gehad, eerst de Engelse versie, daarna onze Nederlandse vertaling[2]. Het was een voltreffer van Philip, hij had haarfijn aangevoeld wat ik nodig had. Het was ook een soort bezegeling van het herstel van onze vriendschap, want we hadden een paar jaar in onmin geleefd.
Toen we weer toenadering tot elkaar zochten, was hij net van Amsterdam naar Utrecht verhuisd, van de Kinkerstraat, waar het verkeer de ruiten deed trillen, naar een stille Utrechtse straat in een, voor Philips doen, wel heel degelijke buurt. Ik ging bij hem op bezoek en droomde een paar dagen later dat ik weer bij hem voor de deur stond, ik keek omhoog en zag de besneeuwde toppen van het Himalayagebergte hoog oprijzen boven zijn huis. Het was een prachtig gezicht, die ongenaakbare witte bergpieken boven de Hollandse nieuwbouwwijk. Een ansichtkaart: Tibet in Utrecht. Inderdaad, we zijn de ogen van het universum en inderdaad, de onmetelijke ruimte van de geest is hier, waar dat ook is.
De schrijver van de tekst, Longchenpa, bleek een Tibetaanse meester te zijn die in de veertiende eeuw (1308-1363) had geleefd, meer dan 600 jaar geleden. In de vaderlandse geschiedenis was dat ongeveer de periode tussen de dood van Floris de Vijfde en het begin van de Hoekse en Kabeljauwse twisten, duistere tijden, maar dit geschrift had niets duisters. Het was volstrekt heldere taal, zo helder dat ik er niets van begreep, terwijl ik onder het onbegrip werd vervuld van geluk.
Ik kende die tegenstelling. Ik had een zelfde tegenstelling ervaren toen ik als jonge man de weg kwijt was en hulp vond bij Reinoud Van Vlissingen. Hij sprak tegen mij en ik luisterde met een bewolkt voorhoofd naar hem, ik begreep bijna niets van hetgeen hij mij vertelde en kwam toch tegelijkertijd thuis in vreugdevol weten. Hetzelfde was mij overkomen toen ik de teksten las, die Margaretha Hofmans vlak voor haar dood had gedicteerd aan haar neef. Het gebeurde eigenlijk altijd wanneer ik de dichters las die mij lief waren, van Lucebert tot Atmananda, de alchemisten, de kabbalisten, de echte vrijdenkers. Ik kende die tegenstelling en ik wist zo langzamerhand wat mij te doen stond: lezen zonder dwang, zonder de gedachte dat ik overhoord zou worden door een hogere instantie, lezen dus met mijn hart en tot mij nemen wat ik tot mij kon nemen. Als ik mij toestond het niet te begrijpen, kwam de rest vanzelf wel.
Zo gaat dat met de grote geschriften. Bij mij in ieder geval. Juist het niet-begrijpen is de ingang. De woorden met mij meedragen, zonder dat ik ze kan inlijsten in wat ik al weet. Mij erop bezinnen, alsof, ja alsof het de woorden zijn die iemand waarvan ik veel houd vlak voor zijn of haar dood tot mij heeft gesproken. De laatste woorden speciaal voor mij. Ik heb ze niet goed kunnen horen, omdat ik te onrustig was, te veel erop gericht om het goed te doen, maar mijn innerlijk oor heeft ze wel vernomen, en nu is het aan mij om ze van binnen naar buiten te vertalen, zodat mijn buitenste oren ze ook gaan horen. Dat is mediteren en studeren, studeren en mediteren, en dan kijken of ik het kan toepassen in mijn dagelijks bestaan. Want in deze wereld van vorm en aanraking ligt toch het ijkpunt. Daar maken we goud of niet.
Ik las en ik herlas de tekst. Er waren woorden die eruit sprongen en die ik met mij meedroeg door de dag, woorden die naarmate ik ze vaker tegenkwam meer betekenis kregen. Van abstracte wijsheden werden het persoonlijke aanwijzingen.
Een van de eerste teksten die ik zowel met mijn hoofd als met mijn hart tot mij kon nemen was de volgende:
Kijk onbevangen naar wat er ook verschijnt op het moment dat het verschijnt. Door te ontspannen in deze staat treedt gewaarzijn op, zonder twee, in zichzelf bevrijd. In dit gewaarzijn is geen grijpen naar verschijnselen alsof ze iets zouden zijn. Aldus, omdat wat verschijnt de werkelijkheid verrijkt, zijn de objecten van begeerte ornamenten van het werkelijkheidsveld.
Deze tekst staat op twee-derde van het boek. Ik las de woorden en wist: dit is waar, dit is voor mij geschreven. Ik las ze weer en nog een keer. Ik hoorde ze diep van binnen weerklinken. Hier ging het om. Het was niet meer een vreemde tekst, die ik bestudeerde, het was wat ik kende. Ik deed het al, had het altijd gedaan, maar als het ware daaroverheen was ik vergeten dat ik het deed.
Onbevangen kijken – hoe ver ik ook terugga is dat er, puur waarnemen, zonder te vergelijken, zonder te oordelen, zonder dat iets moet – als kind al. Ontspannen zijn, hoe groot de spanning ook is. Ontspannen en onbevangen zijn, de grond waaruit alles ontspringt. Terwijl er zoveel gebeurt, in mij, om mij heen, gedachten rijzen op, brieven vallen in de bus, de telefoon gaat, e-mail, radio in de auto, morgen moet, mijn dochter, mijn kleinzoon, mijn vrouw, dat had ik anders kunnen doen, graag voor dinsdag, keelpijn, gedachten rijzen op, gedachten en emoties. Het is een drukte van belang. Gedachten rijzen op: dat wil ik hebben, dat wil ik worden, dit mag niet gebeuren, zo moet het niet zijn. En daarin de roepstem, gevolg van jarenlange meditatie: Niet vechten, niet hechten! En dieper nog de rustige stem van het weten: Kijk onbevangen naar wat er ook verschijnt op het moment dat het verschijnt. Door te ontspannen in deze staat treedt gewaarzijn op, zonder twee, in zichzelf bevrijd. In dit gewaarzijn is geen grijpen naar verschijnselen alsof ze iets zouden zijn.
Ontspannen en onbevangen, niet als recept voor de kramp en de vernauwing, maar als besef hoe het is. Het is niet een methode, het is geen inspanning, geen discipline. Zo ben ik, zo ben ik het liefst. Verbonden en dienstbaar. Waarnemend zonder in tweeën te splitsen.
De gedachten openen zich naar het licht zoals bloemen in het veld zich openen naar de zon.
Alles opgenomen in het spel van ervaring. Wat ik buiten mij zie, wat ik nastreef en wat ik afwijs, is niet een apart kwaad, maar onderdeel van dit veld – het hoeft niet uitgebannen te worden. De objecten van begeerte en haat en onwetendheid zijn ornamenten van het werkelijkheidsveld.
Alles vindt zijn plaats in dit kunstwerk. Niets is verloren, geen schuld is opgebouwd, karma is het begin van lente.
De woorden lichtten op in het midden van het boek. Zij waren van een stralende eenvoud, helder en hard als diamant. En vandaaruit begon het gehele boek zich te ontsluiten en werd Longchenpa mijn leraar.
(wordt vervolgd)
[1] Pas later hoorde ik dat deze woorden afkomstig waren uit een song van The Grateful Dead: Wake up to find that you are the eyes of the world.
[2] Het Juwelenschip, Een gids tot het besef van pure en totale aanwezigheid, het universeel scheppende principe, Longchenpa, Vertaling en commentaar Hans Korteweg met een vertaalgroep. 2004, Uitgeverij Juwelenschip.
In een adem gelezen.
Niet letterlijk natuurlijk.
Maar werd de tekst.
Dank
Ik bedoel natuurlijk je autobiografie…
Och Hans, wat een weldaad om dit te lezen. Zo persoonlijk en zo universeel, zo helemaal betrokken en zo los van alles, opgenomen in het grotere geheel. Helemaal in de tijd, tegelijkertijd los van de tijd. De poëzie voert me mee…
Langzamerhand ontvouwt zich je biografie vanwaar Het Lot en de Liefde stopte.
Dank hiervoor, els
Dank je, Els. En wat je zegt over Het lot & de liefde klopt. Dit heb ik altijd willen schrijven als vervolg. Nu ben ik eraan toe. Van de familie naar de grotere familie.