Ik ben oom Aart onuitsprekelijk dankbaar. Hij was mijn Johannes, hij leidde mij naar mijn leraar. Want de man die ik daarbinnen ontmoette, die toen nog psychiater was, werd meteen bij binnenkomst mijn leraar. Werd de leraar van mijn leven, ook al wist ik dat toen nog niet. Mijn wortelleraar.
Ik vertrouwde Van Vlissingen onmiddellijk. Hij sprak een taal die ik net niet kon verstaan, maar waarvan ik wist dat het de mijne was. Hij sprak tegen mij alsof ik begreep wat hij zei. Hij beroerde mij in mijn ziel, maar met mijn hoofd kon ik hem niet volgen – dat kwam pas veel later. De uren bij hem waren vreselijk voor mijn trots (ik wist niets meer en zat sprakeloos tegenover hem), maar deur na deur ging open, en daar genoot ik van.
Uiterlijk een formeel man, was hij in werkelijkheid in geen categorie onder te brengen. Hij was wat je noemt een godsvruchtig mens. Het was altijd licht in zijn kamer en hij kon zwijgen als geen ander. Als ik hem een methode toeken, zeg ik: de stilte was zijn methode. Het was een stilte waarin alles mogelijk leek, een vrede waarin niets hoefde, en waarin ik mijn hersenen hoorde ratelen. Ik leerde van hem wakker en stil te zijn, zodat de woorden die kwamen, als ze kwamen, nieuwe woorden waren, zojuist geboren. Uit het onzegbare werden de woorden geboren. Ja, uit het onzegbare, of uit het onbenoembare (dat woord gebruikte hij ook vaak).
In het begin dacht ik dat ik hem (hij was immers psychiater en zo deden psychiaters dat volgens de boeken die ik had gelezen) materiaal moest aanleveren, materiaal uit mijn verleden, traumatische herinneringen, seksuele herinneringen uit mijn jeugd (genitale fase!), hoe lang ik borstvoeding had gehad (orale fase!), zindelijkheidstraining (anale fase!). Na een tijdje zei hij tegen mij dat dat niet nodig was. En weer wat later lichtte hij toe dat we die omweg niet hoefden te nemen, omdat datgene wat direct voorhanden was meer dan voldoende materiaal bood. Hij legde mij uit dat genezing niet zo systematisch en causaal plaatsvond als ik het mij voorstelde. Hij zei: ‘U en ik zijn niet de regisseur over uw leven. Vertrouwt u zich maar toe.’ Ik wist niet hoe ik dat moest doen. Hij legde uit dat er niet een weg voor mij uit lag, die ik moest leren volgen, en dat er dus ook niet een methode was die al klaarlag. Hij voegde eraan toe: ‘U bent al in de Hulp opgenomen. Alleen uw dagelijkse werkelijkheid is daarvan nog niet doordrongen.’
‘Wat moet ik dan doen?’ was mijn vraag. Het was meer kreunen dan vragen.
‘Aandachtig zijn en responderen op wat zich voordoet,’ was zijn antwoord.
‘Responderen?’
‘Responderen is iets heel anders dan reageren. Reageren is in reactie zijn, dat betekent gebonden zijn aan iets dat buiten u ligt, afhankelijk zijn van iets dat in het verleden is gebeurd, in het verre verleden of nog maar kort geleden. De massa reageert, een mens respondeert. Responderen houdt in dat u uw unieke antwoord geeft op dat wat zich voordoet. Reageren kunt u doen op de automatische piloot, vanuit het verleden, responderen is altijd nieuw, is van nu, is onmiddellijk.’
Dat was een ander woord dat hij vaak in de mond nam: onmiddellijk.
Onmiddellijk leven betekende dat er niet iets tussen zat, dat het leven niet door conditionering werd bepaald. Onmiddellijk leven betekende ook dat je leefde zonder middelen. Hij sprak het woord soms uit alsof de lettergrepen door liggende streepjes waren gescheiden: on-middel-lijk.
Ik gebruikte toen ik bij hem kwam allerlei drugs en ik moest erkennen dat deze middelen, terwijl ze mij aanvankelijk veel plezier en inzicht hadden gebracht, nu alleen nog maar geestdodend werkten. Ik zat eraan vast. Ze waren er niet meer voor mij, ik was er voor hen.
Tijdens het eerste gesprek met Van Vlissingen probeerde ik nog een recept van hem los te peuteren voor amfetamine. Ik vertelde hem dat ik zo graag al ’s ochtends vroeg fit zou willen zijn, zodat ik mij dan helder aan mijn schrijfwerk zou kunnen wijden, in plaats van tot in de middag mijn bed niet uit te komen. Ik rolde de loper uit voor een recept voor een opbeurend middel, hij was immers psychiater, maar hij zei dat hij helemaal niet vond dat ik ’s ochtends fris en helder moest opstaan. ‘De hele wereld staat al ’s ochtends op. Dat doen genoeg mensen, doet u het dus maar op uw manier. Zo leert u de dingen van een andere kant te zien. Dat hebben we nodig.’ Een verbijsterend antwoord, vooral dat hij zei dat we dat nodig hadden.
Na ons eerste gesprek ging ik naar huis, pakte alle middelen die ik in huis had en wierp ze in een sloot. On-middel-lijk. Een paar dagen later vertelde ik hem dat ik vast zat aan middelen (dat had ik in het eerste gesprek niet verteld, omdat ik hem toch ook graag een recept-poot wilde uitdraaien) en dat ik ze na ons gesprek had weggegooid.
Dat was mijn directe respons. Daardoor werd het contact, dat ik had gevoeld, concreet.
*
In het causale denken, waarin wij mensen zo bedreven zijn, gaan we er voortdurend vanuit dat wij van punt A, waar wij ons bevinden, alleen maar op een bepaalde manier punt B kunnen bereiken. Punt A is een eiland, het eiland ‘ik’, en heel in de verte aan de einder zien we het beloofde land, het land van verondersteld geluk en verlichting, punt B. Vanuit punt A, vanuit ons eilandbewustzijn, hebben we een middel nodig, in dit geval een boot, om over het water het gewenste doel te bereiken.
Zo werkt dat in ons tijdruimtelijk denken, maar we vergeten daarbij dat dit eiland hier en dat beloofde land daar onder de waterspiegel zijn verbonden door de grond van het bestaan. Het is één geheel, een eenheid, waaruit zowel punt A als punt B oprijzen in tijd en ruimte.
Wij zijn gericht op methodes en middelen, we maken plannen, projecteren stippellijnen in de tijd, en tegelijkertijd is de grond van het bestaan in ons werkzaam, gericht op heling en heelheid. De zinvolle gerichtheid van het totale weefsel manifesteert zich als mededogen met het kleinste deeltje.
Wij zien een leraar en een leerling die zijn gescheiden, het zijn aparte mensen met een eigen geschiedenis en persoonlijke hebbelijkheden, maar de fundamentele verhouding van leraar en leerling vindt plaats binnen de zinvolle gerichtheid van het weefsel. Waar de leerling en de leraar communiceren, waar die bevrijdende overdracht plaatsvindt, wordt de causaliteit van het denken en de causaliteit van karma doorbroken. Een licht gaat op en doorstraalt het schijnbaar onontkoombaar lotsgebeuren.
De leraar en de leerling treffen elkaar zowel op ‘het eiland’ als in ‘de grond der dingen’. Zo zijn zij de twee spelers van het spel van bevrijding.
On-middel-lijk.
(wordt vervolgd)
Lieve Hans,
Wat je hier schrijft komt zonder tussenkomst van wat dan ook “onmiddellijk” binnen.
JA met hart en ziel beaam ik alles …..
En beloof ik ….bij deze….onmiddellijk… te leven
Responderen, responsable, ver-antwoorden, ver-anwoordelijkheid
Bekend en Bijzonder, telkens weer.
Heel bijzonder, over de ontmoetingen tussen leraar en leerling te mogen lezen.
Hartelijk dank ook hiervoor