Ik zal ongeveer een jaar bij Van Vlissingen in therapie zijn geweest toen ik droomde dat ik bij hem de trap op liep naar de wachtkamer. Op het moment dat ik de wachtkamer wilde ingaan, kwam hij brullend met een vuurrood hoofd zijn werkkamer uit stormen. Hij kwam tierend op mij af met een stuk scheepskabel in zijn geheven rechterhand. Het leed geen twijfel dat hij mij daarmee een striemende dreun wilde verkopen. Einde droom.
Ik vond het toen een vervelende en onbegrijpelijke droom. Het liefst wilde ik hem meteen vergeten, maar juist omdat ik hem zo graag wilde vergeten lukte dat niet. Ik wist zeker dat Van Vlissingen zo niet was, zo driftig, zo grof, zo irrationeel, waarom droomde ik dit dan toch? Ik kwam er niet achter. Ik schreef de droom op, vertelde er niemand over en legde hem ook niet voor aan Van Vlissingen. Ik schaamde mij dat ik hem zo negatief afschilderde, terwijl hij juist zo evenwichtig en zuiver was.
In diezelfde periode droomde ik: Van Vlissingen was bij ons, keek rond en zat een beetje. Die droom begreep ik wel. Het gebeurt natuurlijk heel vaak, dat de leraar bij je op bezoek is, rondkijkt en een beetje zit. Hij is meer dan woorden en letters, hij komt je privéruimte in en bemoeit zich daar met van alles. Wat hij dan ziet als hij rondkijkt is het rijpe en het groene en niet te vergeten al die dingen die je niet wilde laten zien, die toevallig net niet bedekt zijn. Zo gebeurde het ook in mijn droom. Hij vond opeens een stapel tekeningen van mij naast zijn stoel. ‘Wat is dat?’ ‘Dat zijn lsd-tekeningen’, zei ik.
Ik was in die tijd redelijk clean, maar in mijn minder cleane periode daarvoor, toen ik regelmatig het hogere via lsd en andere middelen trachtte te verwerven, maakte ik altijd tekeningen. De drift was zo groot in me dat ik hem vorm moest geven omdat ik anders gek zou worden. In die tijd vond ik ze ook mooi, maar ik begon toen net te zien dat ze toch wel heel koortsig waren. En zo anders dan datgene waar ik bij Van Vlissingen zo van hield.
‘Wat is dat?’, vroeg hij. Dat onbevangen vragende was helemaal zijn stijl. ‘Lsd-tekeningen’, zei ik en ik schaamde mij een beetje. Hij keek ze door. Ze waren buitengewoon lelijk. Er was ook nog een bladzijde beschreven. Hij las die door. Ik schaamde me weer. Er zat één tekening tussen die ik werkelijk goed vond. Die vond hij ook wel mooi, zei hij.
Zoiets gebeurt in de ontmoeting met de leraar, de leraren. Zeker in het begin. Iedereen heeft zo z’n eigen lsd-tekeningen, waar je samen met de leraar naar kijkt. Je ziet wat je hebt gecreëerd door de ogen van de leraar, die vrij kijkt, en er komt een schiftingsproces op gang. Het onderscheidend vermogen neemt toe.
Je herkent wanneer je terugkijkt de lichtvonken, die met elkaar tot nu aan toe het lichtspoor vormen, de expressie van essentie in je leven. Je herkent ook de oude vormen, overtuigingen, relaties die nu niet meer dienstig zijn – gedragen kleren, die je vroeger misschien stonden, maar die nu niet meer bij je passen. En dan is er nog het echt dode hout, de gevolgen van ijdelheid, driftmatigheid en egoïsme, waar je je niet alleen van los moet maken, maar die ook vragen om openlijke herziening en vergeving.
Zo wordt in het contact met de leraar de balans opgemaakt en maak je je vrij uit de omhulling van het oude bestaan. Dat is met recht een ontpoppingsproces.
Maar dit schiftingsproces of ontpoppingsproces heeft ook zijn schaduwzijde. De leraar die meekijkt wordt snel tot een absolute maatstaf, alsof hij het werkelijk beter weet dan jij het ten diepste weet. En dat is onzin, want de leraar heeft niet jouw lichaam en jouw psyche, hij heeft niet jouw smaak, hij is niet jouw geweten. Hij verwijst naar essentie, hij spreekt essentie aan, maar dan is het vervolgens zaak dat essentie zich manifesteert in en via jouw unieke lichaam, jouw unieke psyche en jouw unieke wereld.
Als deze realisatie niet plaatsvindt, wordt de leerling tot een volgeling die de leraar imiteert. Dan ontstaat het moralistische gedrag van de bekeerling. Er komt een braafheid, waardoor het bestaan wel heel netjes en geordend wordt, maar het ook zijn sjeu verliest. Logisch, want de creativiteit is ingeruild voor herhaalbaar gedrag.
Om te beginnen is het heel gewoon dat je de leraar nadoet en dat je hem, zijn woorden en gedragingen, in jezelf herhaalt. Zo doen wij mensen dat, wij leren onder andere via imitatie en door unieke gebeurtenissen te vertalen naar algemene richtlijnen. Daar is niets op tegen. Totdat…
Ja, totdat de heiligheid schijnheiligheid wordt en de verheerlijking van de leraar belemmerend begint te werken. Dan zegt de innerlijke leraar: ‘Nou is het genoeg. Je leeft te veel in projectie. Deze positieve overdracht is niet meer positief.’ En dan laat hij de leerling zien dat de uitwendige leraar een mens is van vlees en bloed, een wezen dat niet in te lijven is in de voorstellingen van de leerling en dat hij daarom ook niet tot het einde toe geïmiteerd kan worden. Zo wordt de innerlijke leraar bij voorbeeld tot een droom waarin de uiterlijke leraar zich manifesteert als een brullende angstaanjagende kerel met een rood hoofd en schuim op de lippen. Zo anders dan de heilige, wijze, aandachtige, verstandige, zuivere, seksloze meester waarmee de leerling het graag voor de rest van zijn leven op een akkoordje wil gooien. Zodat hij boven de aarde kan blijven zweven in een wijze waas en hij zijn eigen drift, zijn eigen grofheid en irrationaliteit niet onder ogen hoeft te zien.
Zo gaat dat in mijn traditie, waar de eenheid van lichaam, denken en voelen instrument is voor mededogen.
(wordt vervolgd)
Precies zo gebeurde met mij
Ha Hans,
Helder .