Het onderstaande heb ik eerder beschreven in mijn boekje Het lot & de liefde. Ik vertel het hier weer omdat het zo goed past in deze artikelenserie over de meester en de leerling.
*
Eind 1991 vertaalde ik het Evangelie van Johannes uit het Grieks. Ik had een haat-liefdeverhouding tot dit evangelie en ik wilde mij nu zelf een mening vormen, los van iedere vertaling, die toch altijd een vorm van interpretatie is. Ik was bijna gereed met de vertaling toen wij een reis maakten naar Praag. In Praag legde ik de laatste hand aan mijn vertaling. De nacht nadat ik de vertaling had beëindigd, verscheen mijn vader, die in 1982 was overleden, mij in een droom.
Ik liep in de droom door een smalle straat in het centrum van Praag. Ik kwam bij een hoek en stond daar stil, mij afvragend of ik linksaf of rechtdoor zou gaan. Toen hoorde ik zijn stem van boven komen. Ik keek omhoog en daar stond hij voor het open raam van een erker op de eerste verdieping. Hij knikte mij toe en leunde iets naar buiten, een elegante jonge man, jonger dan ik hem ooit had gekend, maar onmiskenbaar mijn vader. Hij maakte ironische opmerkingen over mijn vertaling en over God. Hij zei iets in de trant van: ‘Ik heb het weten af te houden, maar nu heeft het Opperwezen bij mijn zoon toch toegeslagen. Och gut, och gut, och gut!’ Ik zei: ‘Wacht even, papa, ik kom eraan.’ Ik opende de buitendeur. Er was een steile donkere trap omhoog. Ik rende de trap op. Mijn vader stond in een kleine gelambriseerde kamer. Rondom waren kasten die vol stonden met klokken en glaswerk. Overal tikkende klokken. Ik liep op mijn vader af en zei: ‘Ziehier, de hand van God.’ Ik stak mijn hand uit. Hij nam die aan. Toen trok ik hem naar mij toe en sloeg mijn armen om hem heen. Hij aarzelde even, voelde ik, en sloeg toen ook zijn armen om mij heen. Ik zei: ‘Ziehier het lichaam van God’, en terwijl ik het zei voelde ik, wist ik dat wij dat waren. Dit was het lichaam van God, niet iets daarboven, niet ik, niet hij, maar wij. Wij hielden elkaar vast en begonnen te draaien, de kracht was zo groot, steeds sneller, om een middelpunt dat wij waren en waar wij ons toch ook omheen bewogen. Liefde en kracht die beweging werd. Ik hoorde de klokken tikken en het glaswerk rinkelen, en ik dacht: ‘Oh, ik hoop dat het glas het houdt’, maar het glas brak niet. Daarmee eindigde de droom.
Mijn vader stond mijn leven lang al tegenover mij en zei daar wat ik zelf vreesde: dat het leven niet te vertrouwen was, dat niets en niemand te vertrouwen was, en dat het beste wat je kon doen was beschaafd, vriendelijk, ironisch op een afstand blijven, zolang je het kon redden, tot de dood kwam en je meenam. Hij dreef de spot met zijn eigen verlangens, met wat hij hoopte dat waar was maar niet wist te realiseren. Hij stelde zich tegenover mij en ik moest hem een antwoord geven.
Ik had met hem gevochten, ik had mentaal met hem gestreden, maar mijn antwoord bleek niet een geloofsbelijdenis te zijn. Het was niet een mentaal gebeuren, maar een lichamelijke ervaring die ons beiden betrof en waarin wij beiden onze omlijsting verloren. Er was geen discussie meer, geen standpunten die tegenover elkaar stonden, maar een alle tegenstelling opheffende beleving waarin wij zowel middelpunt waren als ook bewogen werden door een kracht die ons beiden leidde. Ik had om te beginnen de leiding en in zekere zin werd ik daarin de vader van mijn vader, maar ook dat loste op toen de gemeenschappelijke beweging eenmaal was ingezet.
De klokken braken niet. Ook het glaswerk bleef heel. Dit, deze tot het uiterste gaande beweging van versmelting, bleek mogelijk te zijn in onze wereld van tijd en vorm. Ook dat was een antwoord.
Deze droom betekende voor mij het einde van het psychologisch zicht. Mijn psychoanalyse was voltooid. Ik was bij mijn vader in de leer geweest en nu nam ik afscheid van hem door mijn waarheid aan hem te presenteren en hem daarin op te nemen. Ik nam afscheid van mijn vader (van mijn vader als object) en verzoende mij met hem. Zoals ik het in deze artikelenserie zeg: hij werd een jij. Daarmee was de leerperiode van de zoon ten einde en daarin opende zich een nieuwe weg.
Dit werd meteen aangegeven in de droom die ik vervolgens kreeg – ook nog in Praag trouwens.
(wordt vervolgd)
In de stilte van het oog van de storm