En daar komen de afzonderlijke herinneringen. Herinneringen, die ik vaak zo anders heb beleefd dan ik ze nu zie.
Er was het oog dat slaapt en het oog dat waakt. Het oog dat slaapt was lange tijd bepalend, maar het oog dat waakt sloot zich nooit. Het bleef zien. En nu, nu dat andere oog zich aan het openen is, kijk ik verwonderd terug in mijn wereld, in mijn substantie die ik mijn tijd en mijn verleden noem, en zie ik nieuw wat ik toen al zag. Ik ben verwonderd en dankbaar. Ik zie de gebeurtenissen, de vormen, en het licht dat er doorheen schijnt – de beweging van liefde.
Dit zijn de herinneringen. Dit is hoe ik ze verklaar. Ik herinner mij mijn ouders, ons huis in de Nicolaïstraat, de suikerfabriek, Willem, de vrouw met wie ik toen was. Ik herinner het mij in een volgorde, waarin de dingen verklaarbaar zijn en kloppend. Dat ding dat ik mijn denken noem dringt er op aan dat ik ze kloppend maak. Maar ik zie iets anders. Ik denk en ik zie. Ik zie dat het puur zo is. En dat de verklaringen de gaatjes vullen.
Er staat een sterke wind, de wind van pneuma, om de verklaringen heen. Gedachten, krantensnippers in de wind. Oud nieuws. De wind fluit door de gaatjes. Dat is muziek.
En toch. Er is de muziek en er is het verhaal.
Soms zingt het verhaal.
Dat heb ik het liefst.
*
Ik herinner mij dat wij, mijn toenmalige vriendin en ik, via een Joodse vrouw, ik weet haar naam niet meer, met Willem in contact zijn gekomen. Zij had ons aangeraden eens bij hem op bezoek te gaan in zijn winkel in de Nieuwe Spiegelstraat. ‘Het is een merkwaardige man, hij is bij de SS geweest, maar hij is anders, kijk zelf maar,’ zei ze – iets in die trant. Ik begreep er niets van. Hoe was het mogelijk dat een Joodse vrouw, nogal een stevig type, ons aanraadde kennis te maken met een oud SS-er?
Wij zochten hem op in zijn winkel. En inderdaad, hij leek op het eerste gezicht in niets op een SS-er zoals ik mij die voorstelde. Niets hakkenklakkerigs. Hij was prettig in de omgang en straalde zelfs iets onschuldigs uit. Zo’n man waarbij sommige vrouwen een teddybeer-gevoel krijgen. Absoluut geen scherpslijper, meer de ideale cafébezoeker, zachtmoedig ironisch gestemd, met een vriendelijke, zij het kortstondige belangstelling voor iedereen die naast hem plaats neemt aan de bar. Zelfs wanneer hij iets stellig beweerde, voegde hij er snel aan toe dat hij dit standpunt natuurlijk alleen maar bij wijze van conversatie innam. Geen fanatisme, geen scherpe gedrevenheid. Niet op het eerste gezicht in ieder geval.
Ik ging regelmatig bij hem op bezoek, meestal ’s middags, en hij kwam vaak laat op de avond nog even bij ons langs. Meestal was hij dan flink aangeschoten, de ideale cafébezoeker nietwaar. Hij had een oogje op mijn vriendin, dat stak hij niet onder stoelen of banken, maar hij kwam niet alleen voor haar, hij was ook op mij gesteld. Dat meende ik in ieder geval te merken. Het was natuurlijk ook mogelijk dat hij mij als een ingang beschouwde – naar mijn vriendin dus. We spraken veel over literatuur. Hij had van alles gelezen, over de meest uiteenlopende onderwerpen. Hij bevroeg mij: ‘Heb je weleens iets van Schopenhauer gelezen? Oh, maar dan moet je zeker Wille und Vorstellung lezen. Dat springt overal bovenuit. Dat is denken, echt denken.’ Echt denken – dat was de hoogste lof. Ik had in de bibliotheek een paar boeken van Jung geleend, en dat vond hij maar niks. ‘Die man kan niet schrijven,’ zei hij, ‘het is één woordenbrij. Zo iemand kun je niet vertrouwen. Nee dan, Freud. Van Freud kun je alles lezen. Die man weet waarover hij schrijft en hij weet het ook nog eens goed te verwoorden.’
Dus Carl Gustav Jung (die in die tijd door velen werd beschouwd als een meeloper met de nazi’s) kon je niet vertrouwen en Sigmund Freud (de Jood) wist waarover hij schreef? Merkwaardig! Nog merkwaardiger was het dat hij het een gemis in mijn opvoeding vond dat ik niets van Menno ter Braak had gelezen. Menno ter Braak, die het comité van waakzaamheid tegen het nationaalsocialisme had opgericht en de verhandeling Het nationaal-socialisme als rancuneleer had geschreven. ‘Met Multatuli een van de weinige hoogtepunten in de Nederlandse literatuur. Geen gezwets.’ En Sartre, dat was ook flauwekul, die had het autobiografische Les Mots geschreven, en die titel gaf inderdaad precies weer wat hij schreef, woorden, alleen maar woorden.
Ik vroeg hem wat ik het meest essentieel vond. ‘Nee, hij haatte de Joden niet. En nee, hij had nooit bijgedragen aan de vervolging van Joden. Gelukkig had hij nooit de opdracht daartoe gekregen, want hij wist niet of hij de moed had gehad om er tegenin te gaan. Ik geloofde hem. Ik geloofde hem, en de twijfel bleef. Hij moest het toch geweten hebben. Nee, niet van het begin af aan. Toen hij zich aanmeldde voor de SS, had hij dat alleen maar gedaan omdat hij het communisme als het grootste gevaar beschouwde en hij daartegen wilde vechten. Al die rassentheorieën waren zijn ene oor in en zijn andere oor uitgegaan. Pas in 1944 had hij geruchten gehoord van de concentratiekampen en toen had hij gedacht: ja, dat zat erin. Maar hij had er niet aan meegewerkt.
(wordt vervolgd)
“Er was het oog dat slaapt en het oog dat waakt. Het oog dat slaapt was lange tijd bepalend, maar het oog dat waakt sloot zich nooit. Het bleef zien. En nu, nu dat andere oog zich aan het openen is, kijk ik verwonderd terug in mijn wereld, in mijn substantie die ik mijn tijd en mijn verleden noem, en zie ik nieuw wat ik toen al zag”.
Ja, dat herken ik. Hoe het wakende oog door het zicht van het slapende oog heen blijft kijken en iets anders ziet dan het slapende oog. Wat het wakende oog ziet wordt wel gezien, maar past niet in “het collectieve verhaal of verklaringssysteem/ de geest van de tijd” waarin het slapende oog zich ingesponnen heeft.
Hoe kon Willem, een SS-er, iets anders zijn dan “slecht”?
Willem was uiteraard meer dan een SS-er. Zo te lezen was hij een belezen man en een vorser, iemand die diep nadacht over zaken. Een vrije geest die niets moest hebben van een totalitair regiem.
Terugkijkend, vanaf het punt en de plek waar je nu staat, zie je deze Willem. En wellicht zie je ook deze Willem en die andere Willem (de SS-er) in je eigen bestaan. Je ziet en hoort de muziek in Willem zijn verhaal en in jouw eigen verhaal. En begrijpt.
Het oog dat waakt, sluit zich nooit. Het blijft zien. En voegt muziek toe aan de noten.