De suikerfabriek (11)

Dat had ik eerder gehoord. Ook mijn oom Jan, een goede vriend van mijn vader, had zich om die reden bij de SS aangemeld. Om Nederland en Europa te beschermen tegen het gevaar uit het Oosten. Oom Jan was later weer goed geworden, om het zo te zeggen, want hij was gedeserteerd en had het laatste deel van de oorlog bij ons ondergedoken gezeten. Maar toch, hij was bij de SS geweest en hij was na de oorlog ook een tijd geïnterneerd geweest. Oom Jan, mijn lievelingsoom, zo zachtmoedig, altijd in voor een spelletje, met wie ik verhalen kon bedenken en die mij verhalen vertelde. Onbegrijpelijk dat hij SS-er was geweest, zo’n monster met zo’n pet op. Gelukkig was hij gedeserteerd en gelukkig hadden wij hem bij ons laten onderduiken – samen met een Joodse man trouwens, ook een rare combinatie.
Zo dacht ik als kind, toen mijn ouders mij de waarheid over oom Jan hadden verteld – ik zal een jaar of twaalf zijn geweest. Rond die tijd vertelden mijn ouders mij ook dat de broer van mijn moeder, oom Niek, die ik nooit had gekend omdat hij voor mijn geboorte was overleden, ergens in de Oekraïne was gesneuveld. Als SS-er. Als SS-er!
Dat kwam wel heel dichtbij. Ik begreep nu waarom er nooit over oom Niek werd gesproken, ook door mijn opa en oma niet, terwijl er wel op het nachtkastje aan mijn moeders kant van het bed een foto van hem stond, schuin naar het bed toegewend. De donkere krochten waar schaamte en liefde samenkomen.
Ik vroeg mijn ouders hoe het mogelijk was dat oom Jan en oom Niek fout waren geweest, en niet een beetje fout, bij de SS. Ze konden het niet uitleggen. Ze begrepen het ook niet. Idealisme, zei mijn vader. Daar had hij in het algemeen toch al niet veel mee op. Liefdesverdriet, zei mijn moeder. Dat sprak haar meer aan. Mijn vader zei verder dat in die tijd door heel veel mensen communistisch Rusland als het grote gevaar werd gezien, ook door de dominees en de politici van de regerende partijen. En ja, oom Jan was inderdaad dwaas geweest van verdriet en oom Niek was gewoon een domme jongen, een groot klein kind. Het waren geen slechte mensen. Ze hadden op het verkeerde paard gewed en waren van kwaad tot erger vervallen. Dat had hen het leven gekost, ja, ook oom Jan, want al had hij de oorlog overleefd, hij had geen leven meer, verteerd als hij werd door spijt en schaamte.
Mijn ouders hadden wel op het goede paard gewed. Mijn opa en oma ook, ondanks hun zoon. Mijn ouders hadden onderduikers in huis gehad. Op hen kon ik trots zijn. En mijn opa en oma hadden leden van de ondergrondse in huis gehad. Op hen kon ik ook trots zijn.
Dat was ik ook, maar ik begreep dat het een dubbeltje op zijn kant was geweest. Als het even anders was gelopen…

Na de oorlog was ‘fout geweest zijn’ de ergste zonde die er was. Ook bij ons in de straat. Als kind wist ik precies welke ouders fout waren geweest, dat straalde af op hun kinderen, en ik keek of ik het aan hen zag. Het moest toch ergens aan te zien zijn, een huidziekte of roet dat er niet uit ging. Zo erg was het. Als de melaatsen in de Bijbel. Maar ik zag het niet. Het rook ook niet anders bij hen in huis.
Mijn vader was mild. Hij was altijd mild, behalve als het over het koninklijk huis ging of de kerk of de belastingdienst. Hij zei dat die kinderen er niets aan konden doen. En dat niet alle NSB’ers schoften waren geweest. Je kon niet alle mensen over één kam scheren. Dat geloofde ik wel, maar toch. Het leek mij vreselijk om zulke ouders te hebben en met zo’ n stempel te moeten leven. Het Kaïnsteken noemde meester op school het.

Toen ik wat ouder werd wilde ik weten hoe het zover had kunnen komen en las alles wat ik te pakken kon krijgen over de oorlog, tot en met de geschriften van Max Blokzijl en Joseph Goebbels. Ik schrijf daarover in mijn boekje Het lot & de liefde: Ik kon niet begrijpen wat de aantrekkingskracht was geweest van het fascisme, van Hitler met die rare stem en die hoekige bewegingen, en toch voelde ik een zuigende kracht. Dat voelde ik ook als ik spijbelde op de middelbare school en dan de films zag die in die tijd met grote regelmaat verschenen over het fascisme en het Derde Rijk. Gruwelijke documentaires over de concentratiekampen en het eerste proces van Neurenberg met de schijnbaar gemoedelijke Hermann Göring en de afzichtelijke Julius Streicher. Dat was puur kwaad. Ik voelde een hevige afkeer en tegelijkertijd een fascinatie. Wat daar was gebeurd was absoluut niet middelmatig, maar het was wel gedragen door de middelmatigen. De middelmatigen waren het vehikel van het kwaad. Dat dacht ik toen en dat denk ik nog steeds.
De oorlog werd voor mij de maat der dingen. Net zoals voor Willem trouwens, maar dan van de andere kant uit gezien. Ik vroeg mij vaak af hoe ik zou zijn geweest, en ik trachtte de mensen die ik ontmoette met mijn oorlogsogen te taxeren. Zou het een goed mens zijn, een held misschien, of een lafaard, een verrader, een middelmatige? Zou ik bij hem of haar ondergedoken willen zijn? Zou ik hem vertrouwen als ik in het verzet zat?

Willem had ik zeker niet vertrouwd. Dat besefte ik pas na een tijd. Hoe belezen hij ook was en hoe vriendelijk, hoezeer hij ook kritisch kon kijken naar zijn voormalige strijdmakkers, hij bleef onder dat alles iemand voor wie macht het hoogste goed was. De mens was een dier dat getemd moest worden en in het gareel gebracht. Dat bleef hij zeggen op zijn meest vertrouwelijke momenten. Het was een strijd om het bestaan, daarom was oorlog de meest natuurlijke toestand en daarom ook was het leger de beste plaats om in te zijn. Het ging uiteindelijk toch om macht en de macht werd bepaald door de persoon met de sterkste wil. Wie dat niet zag was oliedom.
Al het andere, liefde, contact, religie, literatuur, wijsheid, kunst, diende als verfraaiing en camouflage. Al het andere was bij wijze van communicatie.
Daarom kwamen we elkaar, na de eerste periode van toenadering en wederzijdse benieuwdheid niet nader. We werden geen vrienden, want je kunt alleen maar vrienden worden wanneer je die buitenste schil passeert, de sociale schil waar alle opties open liggen en waar eigenlijk alles bij wijze van communicatie is. Daarachter, daarbinnen was er wel de mogelijkheid om kameraad te worden, maar dan had ik tot zijn leger moeten toetreden. Het leger van het Niets, waar de Wil heerst.
Dat wilde ik niet. Ik kon het niet. Hoewel ik er dicht tegen aan zat. Daarom was ik ook zo door hem gefascineerd.
En niet alleen gefascineerd. Want hij had mij ook echt iets te vertellen..

(wordt vervolgd)

Geplaatst in Hans' weblog
2 comments on “De suikerfabriek (11)
  1. janneke Blijdorp schreef:

    De vraag wie goed was geweest tijdens de oorlog en wie fout, was voor mijn ouders ook een belangrijk thema. Zelfs 25 jaar na het eind van de oorlog, toen wij als kinderen wat ouder werden, was dat een belangrijk onderwerp. Mijn ouders waren 8en 10 jaar toen de oorlog begon en respectievelijk 13 en 15 jaar toen de oorlog eindigde in 1945. Alletwee waren ze oud genoeg om de oorlog bewust mee gemaakt te hebben. En te jong om net als hun oudere broers actief in het verzet te zijn. Dat werk bij de ondergrondse in combinatie met de vele onderduikers onder hun dak, moet veel spanningen met zich mee hebben gebracht voor mijn ouders op die leeftijd. Ik heb nog steeds het idee, gevoel dat ze dat nooit helemaal achter zich hebben kunnen laten.

    De vraag wie goed was geweest en wie fout, was volgens hun verhalen niet zo zwart- wit te beantwoorden. “Veel mensen die tijdens de oorlog vooral met zich zelf bezig waren geweest, stonden na de oorlog met veel lawaai voor in de rij om de “fouten” te nagelen”, zij mijn vader vaak. En mensen waarvan altijd gedacht werd dat ze in het foute kamp zaten, bleken na de oorlog toch in het goede kamp te hebben gezeten. “Ook lang niet alle Duitser waren slecht; er waren ook goede moffen”, vertelde mijn moeder keer op keer als ze weer met haar hoofd midden in de oorlog zat.

    Goed en fout in oorlogs-en in vredestijd. De buitenste schil is vaak misleidend.

  2. marianlamboo schreef:

    Hoi hans,
    De middelmatigen waren het vehikel van het kwaad, schrijf je….
    Die zin valt me het meest op.
    Wat gebeurde was niet middelmatig maar het werd wel gedragen door de middelmatigen.
    Het zijn de middelmatigen die het kwaad door de tijd heen dragen.
    Een hele goede reden om niet middelmatig te zijn.
    Een aanmoediging om niet middelmatig te zijn.

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

*