Een intermezzo in drie delen (2)

Ik zei dat hij het maandag mocht hebben voor een dubbeltje, en ik voegde eraan toe dat ik nog veel meer gedichten voor hem zou kunnen maken, als hij dat zou willen. Steeds voor een dubbeltje per gedicht. Zo werd ik hofdichter van de grote jongens.

Ja, van de grote jongens, meervoud, want nadat ik bij hem was geweest ging ik naar de andere drie jongens uit zijn groepje, die ook op Nellie Simons verliefd waren. Die woonden bij elkaar in één huis, er was iets met hen. Twee van hen wilden het gedicht om het aan Nellie te geven, en ook aan hen verkocht ik het voor een dubbeltje.
Ik tikte de gedichten uit met twee velletjes carbonpapier. Zo had ik drie exemplaren, die ik maandag meenam naar school en aan ieder van hen afzonderlijk gaf. Er ontstond enige consternatie toen ze merkten dat ze allemaal hetzelfde gedicht hadden gekregen, maar ik zei dat we niet hadden afgesproken dat dat niet mocht. Daar hadden ze niet van terug. Nellie kreeg die dag drie velletjes papier van de drie jongens, die allemaal deden alsof zij het gedicht hadden gemaakt en alsof de andere twee hen hadden nageaapt. Er werd heel wat gegiecheld tussen Nellie en haar vriendinnen.

Ik heb in de weken daarna nog een paar liefdesgedichten voor Harrie en zijn maten gemaakt. Daar waren mooie bij, die ik niet zonder trots afleverde, maar na enige tijd ging het nieuwe ervan af en deed ik het eigenlijk alleen nog maar voor het geld. Ik werd gemakzuchtig en de klandizie liep terug en reduceerde tenslotte tot nul toen ik Gezang 184, De Heer is mijn herder, had bewerkt tot: Nellie is mijn herder! Ik heb al wat mij lust; Zij zal mij geleiden naar grazige weiden. Zij voert mij al zachtkens aan waat’ ren der rust. Dat lied kende iedereen.

Dit lijkt een geslaagde wraakneming van een jonge Cyrano de Bergerac, maar zo romantisch was het niet. Ikzelf zag mijn poëtische activiteiten toch vooral als een commercieel project. Ik was een kleine ondernemer die iets had ontdekt en die voor zijn ontdekking een afzetgebied had gevonden. Wraak was daarbij een bijkomstigheid. Mijn afnemers waren domoren, voor wie ik verder geen sympathie had en die als ik het niet goed aanpakte gevaarlijk konden worden. Ze waren wel een kop groter en sprongen elkaar altijd bij. Als er eentje zijn armen om je heen sloeg, konden de anderen met je doen wat ze wilden, prikkeldraad of wurgen of spuug in je mond. Wie niet sterk is moet slim zijn.
Ik zag hen ook niet als mededingers, want Nellie wist allang dat ik die gedichten schreef. Zij was ook niet gek. Ik was trouwens toch al niet meer zo verliefd op Nellie. Er was een ander meisje, Thera, die woonde ver weg aan de overkant van de grote weg. Ik stond na school even met haar te praten, we moesten steeds lachen en ik wist dat ze mij ook wilde aanraken, al waren meisjes daar anders in. Ik liep met haar mee door het gras langs het bouwterrein, helemaal tot aan haar huis. Het was raar dat zij mij nooit eerder was opgevallen, want ik vond haar heel leuk. Voor de winkel van haar vader, keerde ik om en liep terug naar mijn eigen huis.
Nee, het was mij niet om wraak te doen. Er stonden grotere belangen op het spel. Ik wilde namelijk magiër worden. Ik kende niemand die mij dat wilde leren. Daarom moest ik het van zelfstudie hebben, en daarvoor had ik geld nodig.

(wordt vervolgd)

Geplaatst in Hans' weblog

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

*