Het pad van reiniging – persoonlijk
Na een jaar of zes, zeven op het pad van luisteren en onthouding begon ik tamelijk plotseling te beseffen dat mijn geestelijk werk van de afgelopen periode lang niet zo verreikend en definitief was geweest als ik had gemeend en nog erger: dat de discipline en beheersing hadden geleid tot nieuwe vormen van afhankelijkheid.
Een tijdlang had het de schijn gehad (voor mij in ieder geval) dat ik de Steen der Wijzen had gevonden. Toen drong het verworpen kwaad zich met grote kracht door de achterdeur naar binnen en maakte zich van mijn bestaan meester.
Het leek alsof de retort brak. Bijna alles kwam op losse schroeven te staan. Ik spatte uit, op vele verschillende manieren. Ik ging weer middelen gebruiken en kreeg een chaotisch liefdesleven. Mijn vrouw en ik gingen uit elkaar. Het ene moment was ik in verrukking en het volgende moment voelde ik mij slechter dan ooit. Het was een moeilijke tijd.
Toch liet ik in alle chaos mijn discipline niet varen. Er bleven regels, ook al zagen die er nu heel anders uit. En ik hield mij aan de regels. Ik ging door met mijn werk. Ik schreef en ik werkte met mensen. Ik wist dat ik zocht naar een oplossing – naar dé oplossing.
Dit alles was, zag ik later, genade in vermomming. Mijn zekerheden moesten breken, omdat ze het leven verstikten. Ik was gevangen geraakt in een dogmatisch stelsel en meende, zoals alle gevangenen in dogmatische stelsels, dat ik de waarheid in pacht had. Ik had het bestaan verdeeld in wit en zwart, in hoog en laag. Er waren geen tussentinten. En ik had mijzelf aan de witte kant geplaatst, op eenzame hoogte. Nu bleek mijn trots niet gerechtvaardigd. Ik viel van mijn hoge positie en moest beamen dat niets was zoals ik het had gedacht. Maar tegelijkertijd ervoer ik steeds meer dat het was zoals ik altijd had geweten. In de diepste duisternis regende het licht.
Zoals ik in de eerste periode leerde mij te beheersen en mij te onthouden van het onjuist geachte, zo leerde ik in deze periode dat geen formuleerbare waarheid de allerlaatste is. Ik kreeg oog voor de betrekkelijkheid van mijn opvattingen en werd minder wereldvreemd. Ik zag het lage, het driftmatige niet meer als iets dat gebonden moest worden, maar als iets dat gereinigd moest worden. Net zoals het hoge trouwens. Het hoge diende aardser te worden, het lage luchtiger.
Tegelijkertijd raakte ik geïnteresseerd in andere mensen als andere mensen, in plaats van als medespelers op mijn toneel. Ik begon voor het eerst echt deernis te voelen voor anderen.
Ik las bij de schrijver Gustav Meyrink in zijn grote roman De Engel van het Westelijk Venster dat de mens die de verlichting ingaat dat op twee manieren kan doen. Het is mogelijk om met het gelaat naar voren de drempel van het Eeuwige Licht te overschrijden en het is ook mogelijk dat met achterwaarts gekeerd gelaat te doen. Wie met het gelaat naar voren ‘die stralende, ondoorgrondelijke, barende achtergrond’ ingaat, is ‘aan het zijn en niet-zijn ontstegen’. Wie daarentegen, zo schrijft Meyrink, met achterwaarts gekeerd – en dus naar de wereld toegewend – gelaat de drempel overgaat, is ‘bestemd om een helper der mensheid te zijn’.[1] Toen ik dit las, wist ik dat ik de verlichting deelachtig wilde worden ‘met achterwaarts gekeerd gelaat’.
Het pad van reiniging – algemeen
De weg gaat door, de methode is nu niet in de eerste plaats dat je je verre houdt van situaties waar je bepaald kunt worden door begeerte en afkeer. Het gaat niet om vermijden, maar om meditatie: het terugkerende besef dat de verschijnselen leeg zijn en geen bestaan in zichzelf hebben. Dit besef is de leidraad.
Om het in Bijbelse termen te zeggen: de slang en de boom van de kennis van goed en kwaad worden niet vermeden, er wordt beseft dat de belofte (het lokkend roepen van de objecten, de belofte van straks en morgen) loos is en de vruchten van de boom op geen enkele wijze tot vervulling zullen strekken.
Steeds weer keert op het pad van reiniging de leerling terug tot de meditatie op de leegte. Wanneer hij daarbij ook mededogen beoefent, valt de leerling niet in ‘de afgrond van het nihilisme’[2], maar nihilisme is en blijft in deze periode het grote gevaar, zoals dat in de vorige periode materialisme (geloof hechten aan en waarde toekennen aan verschijnselen) was. Staande tussen nihilisme en materialisme, of anders gezegd wortelend in leegte en mededogen, wordt de zoeker medespeler in het levensspel. Hij is niet meer voornamelijk gericht op zijn persoonlijke vervulling, maar is dienstbaar aan het grotere geheel.
Hier wordt de beoefenaar een Bodhisattva genoemd (…), dat wil zeggen een heroïsch wezen (…) dat vast besloten is om de verlichting (…) van een Boeddha te verkrijgen. Hij of zij zoekt bevrijding uit Samsara, niet alleen voor zijn of haar eigen redding, maar omwille van het welzijn van alle levende wezens en om hen te bevrijden van het lijden dat wordt ervaren binnen het cyclische bestaan. Het doel is hier niet dat van de Arhat, die slechts gericht is op zijn of haar persoonlijke redding, maar dat van compleet Boeddhaschap. Alleen een Boeddha kan de universele redding van alle levende wezens teweeg brengen.[3] De methode van reiniging en zuivering is een noodzakelijke aanvulling op de methode van luisteren en zelfbeheersing en vormt tegelijkertijd een brug naar het pad van transformatie.
(wordt vervolgd)
[1] Gustav Meyrink, De Engel van het Westelijk Venster. Rozekruis-Pers, Haarlem (p. 377-378)
[2] Longchenpa, Het Juwelenschip: Als je evenwel, tengevolge van een nihilistische opvatting van openheid, geen mededogen hebt en verward bent over wat juist is en wat verkeerd, dan is dit een foutief zicht. Wanneer het zicht is geblokkeerd door deze fixatie, die is als een donkere afgrond, richt dan smeekbeden tot de spirituele gids, vertrouw op zuiver inzicht, beoefen liefde en mededogen, en train je geest in het gewaarzijn van het niet-permanente en de karmische consequenties van je daden.
[3] The Golden Letters (p. 25)
Geef een reactie