Het pad van transformatie
Nu maak ik weer een sprong in de tijd. Aan het einde van de jaren zeventig werd ik lid van een spirituele groepering, die zich, niet lijdend aan zelfonderschatting, Het Pad noemde. Een grondbeginsel van deze groepering was dat het egoïstische ‘ik’ via een psychologisch proces kon worden getransformeerd tot een stralende, levende, liefdevolle staat van zijn. Aan alle negativiteit – zo was de stelregel – lag een wat je zou kunnen noemen verblind genieten ten grondslag, het zogenaamde negatieve plezier. Het leren kennen van het negatieve plezier was de sleutel tot bevrijding.
Ik was deze term negatief plezier eerder tegengekomen in het Tibetaans Dodenboek, maar pas door Het Pad werd mij persoonlijk duidelijk hoe onplezierig het negatieve plezier eigenlijk was en hoe verstrekkend de gevolgen ervan waren.
In het Tibetaans Dodenboek wordt gezegd dat op het moment van de dood de fundamentele natuur van de geest, de Grond-Luminescentie of het Heldere Licht zich (…) spontaan in al haar onmetelijke pracht openbaart. Als we er op dat beslissende moment in slagen de Grond-Luminescentie te herkennen, dan, zo zegt ons de leer, zullen wij bevrijding bereiken.[1] Dit Heldere Licht is de grootste vreugde die er is, maar in deze vreugde is geen plaats voor afgescheidenheid of welke vorm van ik-besef dan ook. Niets kan worden vastgehouden en niets kan op een speciaal geliefde eigen manier worden beleefd. Geen herinnering of concept kan als houvast worden meegenomen. Zijn in het Heldere Licht is zijn in ononderbroken overgave.
Als je daar tijdens je leven voor bent teruggeschrokken, zul je daar waarschijnlijk ook op dat moment voor terugdeinzen. Het terugdeinzen is het gevolg van (of leidt tot – het is maar hoe je het bekijkt) een identificatie met een bepaalde vorm van zich niet overgevend, want ik-gericht, zijn. Er wordt een minder bedreigend en minder krachtig licht gevolgd. Het volgen van dit kleine licht geeft ook vreugde, zij het dat het een veel meer beperkte vreugde is dan die van het Heldere Licht. Het is, ook al strekt het tot duisternis, licht. En het is, ook al strekt het tot lijden, lust.
Het volgen van deze kleine vreugde, die tegelijkertijd het terugwijken is voor de grote vreugde, leidt tenslotte tot een incarnatie in een bepaalde vorm en in een bepaalde omgeving, die geheel consequentie zijn van het gehechtheidspatroon dat zichzelf als ‘ik’ ervaart. Ook in deze incarnatie is voortdurend het Heldere Licht aanwezig. In het hart van het bestaan, van ieder bestaan, ook in het hart van het secundaire licht, zetelt het Heldere Licht.
De kracht van het Licht blijft ervaarbaar, hoezeer we ons ook richten op het hanteerbare licht. Het verstoort onze zelfgenoegzaamheid. Het is wat ons beweegt om het vertrouwde te verlaten en een geestelijk Pad te gaan volgen.
Het Tibetaans Dodenboek vertelt over het leven na de dood én het vertelt over de dood en de mogelijkheid tot verlichting, die ieder moment in dit bestaan een gegeven zijn tussen geboorte en dood.
Het eerste, het leven na de dood, vind ik op zich niet zo interessant. Ik ben niet echt geïnteresseerd in de toekomst als een speciaal doel. Wat zich voorbij de grens van de dood afspeelt, merk ik wel als ik die grens passeer. Ik denk er weleens over na, maar het denken hierover mondt tenslotte toch steeds weer uit in het oplossen van iedere gedachte in de bereidheid om alles te doorleven. Bovendien ga ik er vanuit dat aanwezig zijn in dit moment de beste voorbereiding op de toekomst is. Dat vind ik interessant!
Het is vanwege het tweede – het aanwezig zijn in dit moment – dat ik het Tibetaans Dodenboek zo’n belangrijk boek vind. Het boek geeft een uiterst minutieuze doorsnede van dit moment en van de verschillende mogelijkheden die er zijn om dit moment te doorleven. Het is een magistrale uitvergroting van het weefsel van het bestaan, waarbij één cel – één moment – als het geheel wordt gezien.
Voortsuizend op de automatische piloot ziet men dit weefsel meestal slechts als een vage vlek, een vanzelfsprekende achtergrond, gekleurd door herinneringen en verwachtingen. Soms echter laat de automatische piloot het plotseling afweten en blijkt dit moment een in zichzelf rustend dal van licht te zijn. De tijd stond stil, zeggen we dan achteraf. Alles staat fonkelnieuw in dit moment geboren te zijn, scherp omlijnd door een bedoeling van precies zo te zijn als het is. Alles heet je welkom en je weet dat je nooit bent weggeweest. Dit is wat je altijd wist. En dan merk je hoe je geniet van het moment en je geniet van het genieten en je maakt je langzaam los uit het moment. De automatische piloot neemt het weer over. Omkijkend en nagenietend vlieg je verder, de vreugde ebt weg en het geconditioneerde bestaan neemt het weer over.
Ik lees het Tibetaans Dodenboek in de eerste plaats als een weerslag van directe beleving. Een boek over het kleine licht en het Grote Licht in dit moment. De totale gelukzaligheid en het kleine plezier, dat je het negatieve plezier kunt noemen.(wordt vervolgd)
[1] Sogyal Rinpoche, Het Tibetaanse boek van leven en sterven. Servire, Utrecht (p. 103)
Geef een reactie