Begin juni 1964 gaf de jazzmuzikant Eric Dolphy een concert in Nederland. Aan het eind van dit concert zei hij (zo is het in ieder geval op de cd[1] te horen): When you hear music, after it’s over, it’s gone in the air, you can never capture it again.
Nog geen maand later was hij dood. Hij was een groot fluitist en saxofonist, wat mij betreft een van de grootste uit de jazzgeschiedenis. Ik heb veel cd’s waarop hij te horen is en ik blijf naar zijn muziek luisteren, al meer dan 40 jaar lang.
Nog geen maand later was hij dood. Hij was een groot fluitist en saxofonist, wat mij betreft een van de grootste uit de jazzgeschiedenis. Ik heb veel cd’s waarop hij te horen is en ik blijf naar zijn muziek luisteren, al meer dan 40 jaar lang.
*
Een paar dagen geleden zag ik voor de zoveelste keer Way Out West, een film uit 1937 van Stan Laurel en Oliver Hardy, die ook wel De dikke en de dunne worden genoemd. Een van de redenen dat ik de film had opgezet was dat Laurel en Hardy er vlak na het begin een dansje in maken dat ik graag nog eens wilde zien.
Dit dansje behoort tot de mooiste dingen die ik ooit heb gezien. De dans zelf met die wonderlijke lichamen van Laurel en Hardy, zo verschillend en toch zo soepel bij elkaar passend. Schoonheid en onschuld en humor. En niet te vergeten een technische perfectie.
Ik heb dit dansje nu vele malen gezien en het gaat mij niet vervelen. Het begin, hoe zij komen aanlopen, los van de muziek die wij, de toeschouwers, al horen. Hoe de muziek hun lichaam begint te bewegen, aarzelend eerst, een beweging van de schouders, van het hoofd, en hoe dan, heel snel eigenlijk, ze samen beginnen te dansen, naast elkaar, hand in hand. Het is een merkwaardige dans, die mij zowel doet denken aan de hoofse Franse dansen uit de tijd van Lodewijk de 14e als aan een vertraagde square dance, maar het merkwaardigste is niet de vorm van de dans, maar de pure onschuld waarmee zij dansen – alsof er in hun wereld geen spiegels en geen toeschouwers zijn.
Daar in die toeschouwerloze wereld word ik als toeschouwer opgenomen en ik zit blij en zacht verliefd te lachen.
Het duurt niet lang. Twee minuten misschien. Hand in hand dansen zij een trap op, doen even nog een stapje omlaag, en verdwijnen dan definitief bovenaan de trap door de deuren van de saloon. Daar begint een nieuwe scene, waar zij weer twee verschillende lichamen zijn. Een nieuw spel begint.
*
Het is het leven, dit leven dat niet eindigt bij mij.
Nu dit er is, wat doet het verlies ertoe? Het altijd weer onaffe, de missers en de regelrechte fouten. Wat blijft er over van boze gedachten en beschamende daden, van al het nare dat ik heb gedaan of dat mij is aangedaan? Al die zwarte sterren in het vlees van mijn herinnering. Het lied zingt en ik zie: het zijn de contouren van de weg. Het lied zingt en ik zing het mee.
Mijn spel is verloren. Ik wist het altijd al, zolang ik weet, maar bitter, alsof het toch niet waar moest zijn.
Nu weet ik het met mijn hoofd en met mijn hart: er is geen winst. Niets kan veroverd worden. Het is vertrouwen of niet vertrouwen. Aanwezig of niet aanwezig.
Het spel is verloren. De deur is geopend.
Het zingt in mij en ik zing het mee. Het leven is herboren.
*
De methodeloze methode
Echte realisatie is er als je vrij bent van de schillen van de meditatie-stemmingen. Ofschoon het ‘realisatie’ wordt genoemd, is het niets anders dan het onvervalste gewaarzijn. Dit onvervalste gewaarzijn, je natuurlijke toestand, is zelf het enige doel van het beoefenen.
Vanwege verschillende capaciteiten, hoog, gemiddeld en laag, kan snelle realisatie plaatsvinden, geleidelijke, enzovoort, maar als je simpelweg voortgaat met het tot in het volmaakte trainen, zul je bevrijd worden in de oergrond van de ‘uitputting van verschijnselen en concepten’.
The Heart of the Matter[2]
Ik gebruik nog steeds de transformatiemethode in combinatie met de vele technieken die ik in mijn jaren bij Het Pad heb geleerd, net zoals ik nog steeds gebruik maak van de vele vormen van meditatie op de leegte en net zoals ik teksten uit mijn traditie doorgeef als richtlijn en ik het belangrijk vind dat de stelsels van geboden en verboden uit de verschillende tradities worden gekend. Ik zie dat als talen, waarmee ik mensen kan bereiken en waarin wij kunnen communiceren. Dat vind ik heel waardevol.
Zelf echter heb ik geen externe richtlijnen en beoefen ik geen methode. Ik doe wat ik het eenvoudigst vind en ik vul als het water de gaatjes die ik tegenkom. Zo spreek ik ook de talen die ik in mijn leven heb geleerd, zo goed en zo kwaad als het gaat, en zo pas ik ook de methoden toe die ik in mijn leven heb geleerd, wanneer dat in de relatie met een ander mens aan de orde komt. Maar dan, als het contact er is, als de gaatjes zijn gevuld, kan ik de methode vergeten en dan kan ‘dat andere’ gebeuren. Dan spreken we met elkaar in onze eigen taal. Het verleden is weg als iets aparts. Er is geen bedoeling meer. De woorden worden nieuw en we doen het dansje.
Geef een reactie