Heel het huis

Een paar dagen geleden was ik op bezoek bij een oude vrouw, een familielid, van wie ik veel houd. Ik ken haar al mijn hele leven. Zij is nu 90, 20 jaar ouder dan ik. Zij was altijd heel fit, op haar 75ste  fietste zij nog met plezier het IJsselmeer rond, zij volksdanste ook twee keer per week, met fonkelende ogen, maar toen is zij opeens, zoals men dat zegt, hard achteruit gegaan. Zij kreeg longontsteking na longontsteking en zakte geestelijk weg. Wat altijd een ongegronde vrees had geleken, werd toch bewaarheid: zij bleek te lijden aan de ziekte van Alzheimer. De ziekte kreeg haar snel in zijn greep. De enge wezens die wij geciviliseerde mensen naar de kelder plegen te verbannen, hield zij er niet meer onder – ze klommen de trap op en namen het bovenhuis over. Bij haar had dat tot gevolg dat zij  angstig en verward en eenkennig werd. Na enige tijd is zij toen opgenomen in een verpleeghuis. Het ging niet meer.
Het ging niet meer. Dat zijn de woorden die men – de directe omgeving – in zo’n situatie gebruikt. Achter deze vier woorden gaat een wereld aan gevoelens schuil – een wereld van vermoeidheid en triestheid en schuldgevoelens.

In het verpleeghuis gingen Hanneke en ik haar bezoeken.
’s Ochtends om half elf kwamen wij bij haar aan. Zij lag nog in bed. De verzorgster deed de deur van haar kamer voor ons open. Vanuit de gang zag ik haar in bed liggen, haar magere gezicht op het witte kussen, haar mond rond open als van een vis op het droge, zoals ik dat van oude mensen ken. Ik dacht even dat zij dood was. Zij was zo stil en het was zo stil om haar heen. Maar toen werd zij wakker en schoot overeind. Zij herkende mij niet, zij dacht dat ik de dokter was, en begon bijna onverstaanbaar mij te vertellen wat er allemaal met haar was gebeurd en de pijn die zij had. Pijn ten gevolge van een val, kennelijk nog maar kort geleden, in haar rechterschouder en haar heup, maar ook pijn van het leven, in haar ziel. Het was een geprevelde litanie. Steeds zei zij: ‘Zo leeg, zo leeg.’ En: ‘Bang, bang.’ En: ‘O God, o God, o God.’ Vooral dat laatste zei ze steeds. En al die tijd zocht ze haar gehoorapparaat, want dat was verdwenen. Ik moest heel hard schreeuwen om iets tegen haar te kunnen zeggen. Soms verstond ze een paar woorden. Dan knikte ze. Haar ogen keken mij aan. Die waren helemaal niet verward. Haar ogen keken mij helder en onbewogen aan. Dat was een merkwaardige ervaring. We keken elkaar aan, zij herkende mij niet, maar zij vertrouwde mij wel. En ze bleef maar zoeken, naar haar gehoorapparaat, haar kleren, haar koffie, rusteloos zoeken. ‘Kom maar,’ zei ik, en dan kwam ze even naast mij zitten. Ik sloeg mijn arm om haar heen en ze legde haar hoofd tegen mij aan. Even heel rustig, lief. En dan begon de onrust weer. En het jammeren.

Hanneke zat tegenover haar. Met mij maakte ze nog contact. Met Hanneke helemaal niet. Die kent ze nog maar 40 jaar. Mij kent ze 70 jaar. Dat is toch dieper vertrouwd, van de eerste woorden en van voor de woorden. Ik zei ‘Korteweg’ tegen haar. Dat was zo’n oerwoord.
‘Korteweg,’ zei zij, ‘kent u die, dokter?’ Ze begon te lachen, heel verheugd, een ankerpunt.
‘Zeker,’ zei ik, ‘Heini Korteweg.’ Zo werd mijn vader genoemd.
‘Ja, Heini. Sonja ook?’ Sonja was de naam van mijn moeder.
‘Ja, Heini en Sonja.’
‘En Hans?’ Ze lachte opgetogen toen zij mijn naam uitsprak. Zij vroeg mij of ik Hans ook kende. Ja, die kende ik ook. Dat gaf even een gemeenschappelijke vreugde. Die mochten we beiden graag.
‘En Robert?’ Mijn jongere broer. ‘Heel ziek,’ zei ze hoorbaar met medelijden. Mijn broer had bijna 50 jaar geleden de ziekte van Hodgkin. Hij is daarvan genezen en 20 jaar geleden aan een hartaanval overleden.

Er lag een Bijbeltje op het tafeltje naast haar bed en er lagen tijdschriften. Zou ze die nog lezen? Een ronde klok aan de muur. Zo nu en dan keek ik ernaar. Dan stond de wijzer weer een paar minuten verder. De tijd ging langzaam. Voor mij in ieder geval. Na de eerste opwinding. Er was bijna geen communicatie mogelijk. Behalve soms een paar momenten. Met woorden, maar vaker lichamelijk. Zonder iets van vroeger zaten we even, tussen de onrustaanvallen, hand in hand, hoofd tegen hoofd.
Na een klein uur gingen we weg.

Ik had mijn auto voor het verpleeghuis geparkeerd. We gingen in de auto zitten. Ik keek nog een keer achter mij omhoog naar het gebouw en al die ramen. Overal daar binnen oude mensen. Ik zei tegen Hanneke: ‘Heel het huis fluistert spijt.’
‘Dat klinkt dichterlijk,’ zei zij. ‘Wat bedoel je ermee’

Wat ik ermee bedoel? Dat is iets voor de volgende keer. Wordt dus vervolgd.

 

Geplaatst in Hans' weblog
5 comments on “Heel het huis
  1. Adri schreef:

    Een droevig en zo herkenbaar verhaal. Ik moet gelijk denken aan mijn oma die 25 jaar leden verpleegd werd in een verzorgingstehuis waar het altijd stonk naar urine en de gangen bevolkt werden door mensen die wanhopig zochten naar de uitgang, die er niet was. En nu is er begin dit jaar Alzheimer geconstateerd bij mijn zus. Mijn lieve zus die na 16 jaar zorg voor haar zwaar gehandicapte man weer tijd had voor zich zelf. En nu kan ze de deur niet meer uit. Gedraagt ze zich als een kleuter. Het is om stil van te worden.

  2. Janneke Blijdorp schreef:

    Wat een mooi van binnenuit geschreven verhaal Hans.
    Wij zorgen al jaren een beetje voor onze oude buurvrouw, een vrouw van 85 jaar. Vroeger was zij een heel vitale en daadkrachtige vrouw. Ook heel erg recht voor zijn raap en eigengereid.
    Ruim een jaar geleden heb ik haar in zeer verwarde toestand, half in coma, uit haar huis gesleept. Het huis stond vol rook, zware verstikkende rook. Ze was een pannetje op het vuur vergeten uit te zetten…Dat was het begin.
    Inmiddels krijgt ze 3 keer per dag bezoek van de thuiszorg, ze eet 1 a 2 keer per week bij ons en we houden een oogje in het zeil. Haar kinderen zijn lief en zorgzaam voor haar, maar wonen op afstand. Maar de onrust die haar teistert, wordt steeds heftiger. De hele dag is ze op zoek naar haar medicijnen, ze belt voortdurend iedereen (ook mij) op dat de thuiszorg (“die rot lui van de thuiszorg”), weer niet geweest is. En ze is boos op de huisarts dat die haar dit aan doet. Elke dag weer. De boosheid en onrust neemt toe. Haar broze lichaam wordt steeds steeds verder in.
    Maar wat tussen alles door ook blijft is haar strijdlust, haar humor, haar liefde voor dieren en kinderen. Evenals haar afschuw van de Nazi’s…die rot lui van vroeger.
    Gisteravond belde ik met haar zoon. Hij sprak, de wanhoop nabij, de grote woorden uit: “het gaat echt niet meer, we moeten een verpleeghuis voor haar zoeken”. Mijn lieve, dappere, strijdbare, oude buurvrouw. Ze wil helemaal niet verpleegd worden. Wat is het ontluisterend om dit mensje zo te zien.
    Janneke

  3. Alied schreef:

    De ziekte kreeg haar snel in zijn greep. De enge wezens die wij geciviliseerde mensen naar de kelder plegen te verbannen, hield zij er niet meer onder – ze klommen de trap op en namen het bovenhuis over. Bij haar had dat tot gevolg dat zij angstig en verward en eenkennig werd. Na enige tijd is zij toen opgenomen in een verpleeghuis. Het ging niet meer.
    Het ging niet meer. Dat zijn de woorden die men – de directe omgeving – in zo’n situatie gebruikt. Achter deze vier woorden gaat een wereld aan gevoelens schuil – een wereld van vermoeidheid en triestheid en schuldgevoelens.

    Lieve Hans : je verhaal ontroert me ….
    Ik denk aan mijn mamma, Alzheimer : overleden 1 januari 2011, na twee dagen opgenomen te zijn in een verpleegtehuis.
    Ik ben benieuwd naar het vervolg.

  4. Wouter Langeler schreef:

    Benieuwd naar vervolg.

  5. Peter schreef:

    Wat een mooi verhaal, een echte ‘coup de vie’.

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

*