Ik leerde een man kennen, een wijze man, die in de oorlog door de Duitse bezetters was gevangengenomen en tot dwangarbeid was veroordeeld.
Toen de oorlog voorbij was, keerde hij te voet terug naar huis. Hij had vreselijke dingen meegemaakt en nog meer vreselijke dingen gezien. In het Zwarte Woud, even onder Karslruhe, stopte het in hem. Hij verliet het pad, liep diep het bos in, legde zich neer achter een omgevallen boom en bedekte zich met bladeren, zodat hij aan het zicht was onttrokken. Toen sneed hij zijn beide polsen door en verloor het bewustzijn.
Hij kwam weer bij in een ziekenhuisbed. Iemand had hem gevonden en naar het ziekenhuis vervoerd. Toen hij bijkwam, vertelde hij, zat er een wezen gehurkt aan het hoofdeinde van zijn bed, boven zijn hoofd. Het wezen zei tegen hem: ‘Je kunt alleen maar gaan wanneer ik het zeg.’ Hij besloot zijn verhaal met de woorden: ‘Je kunt hoog en laag springen, maar dáárover heb je geen macht.’ Daarmee gaf hij aan, zo begreep ik het in ieder geval, dat er een omlijsting is, waarbinnen het bestaan plaatsvindt, een gegevenheid, een lot.
Het was een eerste glimp, die ik opving van een noodzakelijkheid, waar je niet buiten kunt treden, hoe weids je wensen ook zijn, hoe wanhopig je ook bent, hoe groot je fantasie ook is.
Ik heb veel van deze man geleerd in de paar jaar dat ik hem heb gekend. Ik was zeer op hem gesteld, maar ik zag hem altijd maar kort, want hij was niet iemand om het gezellig mee te hebben. Hij was zo intens en ik was nog zo jong, zo verlangend, maar toch ook hopend op geruststelling en die gaf hij niet. Toch ontstond er een vriendschap.
Hij was een religieuze man zonder onzin, zonder mooie praatjes. Hij wees vanuit het raam waar hij werkte op hondenpoep buiten op straat en zei: ‘Wij vinden het smerig, maar voor vliegen is het het paradijs.’ Hij sprak over God, zoals ik nog niet eerder over God had horen spreken. Niet als een westerse christen, meer alsof hij een oosterling was, die de hardheid van een bestaan zonder vangnet kende en wist hoe diep mensen konden zinken en toch dit alles ervoer als de voortdurende goddelijke werkelijkheid. Al het andere was ten dode gedoemd en over de Redding kon je beter niet spreken, want dan werd het door de woorden bijna meteen weer eigenwaan en illusie.
Ik ontmoette hem een paar jaar nadat ik hem voor het eerst had gezien bij de zogeheten Open Veld-bijeenkomsten waaraan ik deelnam. Hij was een imposante verschijning in een zwart pak met tamelijk lang donker haar, glad naar achteren gekamd, en een scherp gesneden gezicht. Hij deed mij denken aan Krishnamurti, bij wie ik juist in die tijd een paar lezingen had gevolgd, maar hij had ook een violist in een zigeunerorkest kunnen zijn. Ik kon mij er indertijd niet toe brengen om kennis met hem te maken. Ik wilde hem wel graag ontmoeten, maar ik twijfelde eraan of ik hem wilde ontmoeten of dat mijn ijdelheid hem wilde ontmoeten en daarom deed ik het niet. Verlegenheid zal ook wel een rol hebben gespeeld. Hoe dan ook, een paar jaar later kwam ik via via met hem in contact en het klikte meteen.
Hij werd een soort mentor, een leraar, ook al zou hij waarschijnlijk luid hebben gelachen wanneer ik onze verhouding zo zou hebben benoemd. Maar terugkijkend is het onmiskenbaar: hij was een oudere broeder van deze noviet. Hij ging mij voor, hij leerde mij en hij corrigeerde mij.
Als zodanig stond hij in een reeks. Ook dat zie ik nu als ik terugkijk.
(wordt vervolgd)
En wat als een zelfdoding wel lukt.?
Sem
Ja, wat dan?
Dan mocht hij blijkbaar gaan, of mis ik iets?
Dankjewel weer voor dit verhaal….Mooi bijzonder ….dankjewel ….en voor de mooie tekening van Hanneke ….
liefs Anita ….
Wat mooi!