Een andere invalshoek.
Oom Piet Evers en tante Aal woonden in de Elandstraat in Den Haag. Ik vond dat als kind een wonderlijke combinatie: de ever die woonde in de straat van de eland. Nog wonderlijker vond ik het dat oom Piet werkelijk op een everzwijn leek. Groot en grof, met een enorme buik en een borstelige snor, wentelde hij zich door zijn winkel – hij noemde zich antiquair – tussen de kabinetten en commodes door de smalle trap omhoog naar de bovenverdieping waar hij in zijn fauteuil bij het raam neerzeeg en hijgend uitzag over zijn domein. Alleen de slagtanden ontbraken.
Oom Piet was eng. Daar bestond geen twijfel over. Als hij in de winkel was, ging ik snel naar boven en als hij boven was, ging ik buiten spelen. Hij behoorde tot die volwassenen die altijd gelijk hadden, wat ze ook deden, en voor wie kinderen hinderen waren. Uitkijken dus, want zijn handen zaten los.
Misschien nog wel enger dan oom Piet was zijn moeder, die altijd boven in de hoek van de kamer naast de deur zat. Zij deed niets, zij zat alleen maar. Het oogwit van haar ene oog was rood, bloeddoorlopen, er liep speeksel uit haar mond en ze was heel oud, bijna honderd. Ze zat op die stoel en keek de kamer in, zonder iets te zien, zei mijn vader, want ze was blind, en doof ook bovendien, maar ik had sterk de indruk dat zij alles zag wat er daar binnen gebeurde en dat zij op een dag opeens zou opstaan en en mij tegen haar schrale lijf en haar natte mond aan zou drukken om mij vervolgens leeg te slurpen. Ik volgde die gedachte nooit tot het gruwelijke einde, maar in die richting ging het wel wat er zou gebeuren. Zij hongerde naar mijn jeugd en ik wist dat zij mij volgde, niet met haar ogen, maar met iets anders, een soort lange onzichtbare tong waarmee zij alvast een beetje van mij proefde. Ik wilde weg, de kamer uit, maar het probleem was dat zij naast de deur zat en zachtjes begon te grinniken wanneer ik mij in de richting van de deur bewoog.
Mijn ouders zeiden dat zij kinds was. Dat werden oude mensen soms, legden ze uit. Als oude mensen kinds werden, werden ze weer helemaal onschuldig, zonder herinneringen, alsof ze met een schone lei begonnen. Ze zeiden ook dat er geen reden was om bang voor haar te zijn. Maar ik wist wel beter en was in het geheim opgelucht toen zij op een dag niet op haar plaatsje naast de deur zat en dood bleek te zijn.
*
De leegte vullen met voorstellingen. Dat begint al jong. Een kind is als een fontein waar de verhalen uit spuiten, spelenderwijs, verhalen die hij aan zichzelf vertelt, verhalen die hij aan anderen vertelt. Hij tekent zonder dat hij weet hoe hij moet tekenen en hij verzint en fantaseert dat het een lieve lust is. Zo gaat het.
Het wordt pas problematisch wanneer hij gaat geloven in zijn eigen verhalen en erin verwikkeld raakt. Wanneer hij ze als werkelijkheid gaat beschouwen en er bij voorbeeld bang voor wordt – wanneer hij zich gaat verschuilen en zich gaat verdedigen. Dan raakt hij in de aap gelogeerd (goede term trouwens).
Hij gaat van alles doen, als kind en als volwassene, om dat specifieke (wat oorspronkelijk gewoon één van de ontelbaar vele verhalen is) te vermijden en buiten te sluiten. Hij gaat allianties aan met anderen die geloof zijn gaan hechten aan dezelfde soort verhalen, waarmee ze eens creatief de leegte hebben gevuld.
Intuïtie, contact, spel, verwondering, spontaneïteit worden gaandeweg ingewisseld voor een meer rituele, systematische benadering. Generalisaties en statistische gegevens worden steeds belangrijker. Doelmatigheid komt hoog in het vaandel te staan.
Met die anderen maakt hij plannen en bouwt hij systemen op om het gevreesde te bezweren en het gehoopte te bewerkstelligen. En voor ze het weten verkommert de creativiteit binnen de systemen. Er komen geen nieuwe verhalen meer. Er wordt niet meer vrij uitgewisseld. Creativiteit wordt tot neurose.
Het bestaan wordt bepaald door slechts een paar verhalen die zijn samengebald tot een geloofssysteem. Rond dit middelpunt draait alles. En de oneindige ruimte is ingeperkt en wordt omlijst door de regels, de protocollen, de methodes.
Is er een antwoord?
Er zijn verschillende antwoorden (scenario’s) denkbaar, samengevat in de volgende twee hoofd antwoorden:
– de Liefde vindt haar weg naar de harten van de samenzweerders, de kerkvaders van ons collectieve geloofssysteem dat in essentie gebaseerd is op een rotsvast geloof in de WET (Wetenschap, Economie /economische groei en Techniek (beheersing). De Liefde doet de samenzweerders (in principe zijn wij dat allemaal) inzien dat De WET in dienst van de Liefde heil kan voortbrengen voor de mensheid en al wat leeft;
-het geloof in de WET is het hoogste goed. Daar laten wij ons met zijn allen door leiden. We perfectioneren de systemen met behulp van de WET die eeuwige vooruitgang beloofd. We verhogen de dijken, om het wassende water te keren. En verhogen de hekken aan de grens om buitenstaanders te weren. We hebben leerling-en patientvolgsystemen, waarmee we het meest optimale onderwijs en zorgproduct kunnen organiseren. We….tot de dijken het begeven, hetgeen statistisch maar eens per duizend jaar kan gebeuren, alleen niemand weet wanneer. Wellicht is het tij te keren: als de dijken rond onze harten het begeven en de Liefde ons weer leidt.
Eigenlijk is er dus maar 1 antwoord op de vraag naar het vervolg: leven in dienst van de Liefde. Anders is er geen vervolg.
Wat humoristisch en herkenbaar beschreven weer Hans.
En een goeie klifhanger.
Ik sluit aan bij Els, die het perspectief zo mooi meteen kantelt naar zichzelf, en die helemaal niet eng n lelijk is; kom met het vervolg!
Grappig om te lezen hoe de dochters van mijn neven vermoedelijk naar mij als oudere kijken: eng met tanden als de wolf, een wrat van de heks, enz. Ik weet het en vind het niet erg.
Van spontaniteit naar voorstellingen, neuroses en wederom creativiteit in een mensenleven, in mijn leven.
Volgens mij is er geen 1 antwoord.
Hoe luidt het vervolg?