De voorlopige titel van deze artikelenserie was Zonder belofte. Pas later, toen het schrijven het idee overnam, werd het Lotsverbondenheid. De eerste titel was geïnspireerd op een passage uit een boek van lang geleden, waarin ik onder ander schreef over het dementieproces van mijn moeder. Het betrof deze passage:
Mijn moeder wist niet meer welke dag het vandaag was, zij wist niet meer in welk jaar zij leefde; de tijd had geen betekenis voor haar. Zij ging naar bed wanneer anderen zeiden dat het tijd was om naar bed te gaan. Als een kind. Morgen bestond niet meer. Gisteren was verdwenen. Alleen nog lang geleden bestond in haar geheugen. Haar kindertijd leefde in haar en aan wat hoogtepunten van daarna had zij series van herinneringen. Maar ook in deze herinneringen vielen grote gaten en wat niet door het vergeten was aangetast, werd vertekend alsof het achter dik, gebobbeld oorlogsglas lag. Er waren momenten van rust en zij kon ook uren geheel afwezig voor zich uit zitten staren, maar als zij eenmaal begon te praten was er bijna altijd een gedrevenheid in haar, als een kind dat op schoolreisje is geweest en thuis gekomen alles in één keer wil vertellen. Alles was groots en geweldig. Grootse leugens, groots verraad, grootse humor, grootse liefde, en er was één ster die te midden van dit alles straalde, waar ieders hoofd zich naar omwendde, en dat was zij.
Moedertje, moedertje, wat was je naakt en zichtbaar in je fantasieën, in je ijdelheid, in je middelpunt zijn van een universum dat al lang uit elkaar was geklapt. Dat hoort niemand te zien. Een leven van fantasieën, waarmee je jezelf overeind houdt en waar de anderen in geloven omdat ze verliefd zijn op iets in jou. En dan word je oud en je takelt af en er groeien haren uit je en je weet het niet meer. Je fluistert nog steeds dezelfde fantasieën om je heen, maar niemand is meer verliefd op die belofte in jou en je fluistert in je eentje. IJdelheid der ijdelheden, alles is ijdelheid. En toch, en ook was je een lieve vrouw. Een moedige vrouw, die in de oorlog onderduikers in huis nam. Een vrouw die zei wat ze vond, tegen de klippen op. Een vrouw met humor, met scherpe observaties, waar ik bijna tot op het eind onbedaarlijk om kon lachen. Een vrouw die van spelen hield, van planten, van dieren. Lief, warm en vrijgevochten en zo benieuwd naar wat het leven brengen zou. Tot het tenslotte niets meer bracht en alleen maar nam. Schoonheid, vitaliteit, karakter, herinneringen, alles verdween in die grote spleet die aan het graf vooraf gaat. (Het lot & de liefde, 2003)
De geschiedenis herhaalt zich en ik zie nu beter dan vroeger (maar ja, toen betrof het ook mijn moeder) hoezeer belofte een illusie is en hoezeer wij mensen elkaar bespelen met onze al dan niet uitgesproken beloften. Op onze levensreis, en vooral waar we door de nacht gaan, verlangen we naar licht en geluk en volgen we de geur van belofte. Voortdurend komen we weer bedrogen uit, het geurspoor breekt af, het gehoopte wordt niet geleverd.
Toen ik een keer mijn moeder bezocht in het verpleeghuis, kwam er een oude man de huiskamer ingelopen. Hij was alleen gekleed in een hemd en liep zogezegd in zijn nakie. Het was aan de man te zien dat hij dat vroeger nooit gedaan zou hebben, je kon aan zijn gezicht aflezen dat hij een gezaghebbend man was geweest, een man van beschaving. Een verzorgster rende op hem af. ‘Maar meneer (ze noemde zijn naam), wat doet u nou?! Kom, ik breng u even terug.’ Ze leidde hem de gang op. Hij voelde zich berispt, zoals een kind zich berispt kan voelen wanneer het wel de boosheid van de ouders voelt, maar niet weet wat het verkeerd heeft gedaan. En net zoals een kind voerde hij een verontschuldiging aan, een verontwaardigde verontschuldiging. Hij strekte zich en riep half huilend, half boos: ‘Ik kan er toch ook niets aan doen dat ik meer kaliber heb dan wie dan ook.’
Ik zag het. Zo was hij altijd geweest. Zo had hij zich aan anderen getoond en zo hadden de mensen hem ook graag gezien: een bijzondere en geniale man, die misschien heel veel voor hen zou kunnen betekenen. Een man van waarde, niet de man op zich, maar de waarde van dat talent.
De onzin van de belofte was nu zichtbaar voor iedereen. We konden erom lachen, maar we keken elkaar niet aan, het was een beschaamde lach. Want die man waren wij, zouden wij kunnen zijn. Ook voor ons kon immers het moment komen dat wij door de mensen om ons heen zouden worden gezien zonder dat het toverstokje waarmee wij hen altijd hadden aangeraakt nog effect had. Dan zouden ze niet meer terugdeinzen voor onze macht, ze zouden zich niet meer hunkerend uitstrekken naar onze belofte van warmte, ons overzicht en geestkracht, ze zouden ons zien staan in ons hemd met onze ongekamde haren en onze naaktheid. En ja, als je zo gezien wordt, wat blijft er dan nog over?
Wat blijft er over wanneer de beloften wegvallen? Dat is een belangrijk aspect van het afpelproces dat wij doormaken, het ontluisterende dat wij onder ogen moeten zien, wanneer iemand die ons nabij is ziek wordt, aftakelt, de dood tegemoet gaat. En niet alleen de beloften die de ander om zich heen heeft verspreid en waarop ik mij heb afgestemd, ook mijn beloften blijken loos te zijn wanneer het bestaan openscheurt.
Als er geen morgen meer is waarin de dingen goed kunnen komen, is er alleen maar de werkelijkheid van nu. Alleen maar dit.
Hanneke en ik hebben heel veel uitgesproken, doorleefd samen, in de jaren dat we nog met elkaar konden communiceren. We hebben samen ons geestelijk testament opgemaakt.
Het is weldadig dat we elkaar met de ogen van onze ziel hebben mogen zien en doorschouwen. Daardoor is er niet iets blijven hangen. Het grootboek is gesloten, er is geen debet en geen credit. Niet alleen de schuld speelt geen rol meer, ook de beloften zijn uitgedoofd. Er is wat er is.
Het is vredig dat we nu, nu er bijna geen communicatie meer mogelijk is, samen kunnen zijn zonder dat er grieven liggen, die de werkelijke verhouding van nu belemmeren. Het maakt het mij beslist veel makkelijker om in dit rauwe landschap met haar te zijn en voor haar te zorgen.
(wordt vervolgd)
Rauw en intens teder tegelijk.
Als alles weg valt, geen grieven die nog uitgewisseld moeten worden, geen beloftes meer. Alleen het lotsverbond.
Dank je Hans voor het delen.
Het is vredig dat we nu nu er bijna geen communicatie meer mogelijk is , samen kunnen zijn ,
prachtig en lief , en hopelijk blijven jullie samen, en niets anders !
Zo herkenbaar in wat ik met mijn moeder meemaakte. Dankjewel
Al lezende, ervaar ik ook puur schrijversplezier.
Ik had ook zo’n moeder en vervolgens mijn man en toen nog mijn vader, ook zo in zijn hemd en nu komt daar nog een vriendin bij. Geursporen breken af, al het gehoopte wordt niet geleverd. Alleen maar nu, mij daartoe bepalen en tranen mogen hebben om troostrijke berichten die me helpen doorheen te schouwen en liefde te voelen stromen. Dank met een buiging.
Hoi Hans.
Ik mis iets, iets van de belofte en het geloof. Nee, niet bij jou of je vrouw, bij mezelf.
Ik heb de afgelopen weken veel van je blog gelezen. Ik werd vaak geroerd, ook nu weer, on je samenzijn met Hanneke.
Ik ben deze week een van Neville Goddard’s geschriften weer gaan lezen. Nee niet om dit (of wel ?). De conditie-van-covid en het haast afwendbare, of zo schijnt het, lot van de wereld waarin we leven.
The Law and the Promise ( Neville Goddard ) in pdf formaat beschikbaar op het net.
Warme groet vanuit Thailand,
Leo.
Ik ben altijd diep geraakt door jouw schrijven. Zo ontdaan van alle franje en toch zo troostrijk. Dank voor de inkijkjes die je met ons deelt. Ze zijn voor mij van grote waarde. Hartegroet, Marjan
De laatste alinea vind ik heel mooi, Hans.
Het blijft een rauw landschap, maar wat een vrede zonder grieven. Ontroerend mooi.
En ik moet ook erg lachen om het beeld van de geniale man in zijn hemd…
Dank je Hans, hartverscheurend én troostrijk, hoe je ermee omgaat. Herkenning in het
proces met mijn zusje (vrij plotseling) e.a. met dank en een groet, shalom mayke
Glashelder Hans, adembenemend! Dankjewel