‘Is dat nu mijn leven?’ riep mijn broertje. Hij was zes, ik negen. Het was zijn beurt om af te drogen, terwijl ik mocht afwassen. Afwassen was te verkiezen boven afdrogen, daarover waren we het eens. Zijn gejammer was twee huizen verder te horen. Ik lachte hem uit, belachelijk zoveel emotie voor zoiets kleins, maar ik begreep hem wel. Ik had mij er ook meer van voorgesteld, van het leven, maar dat ging niemand iets aan.
Vijftien jaar later toen hij kanker bleek te hebben en in het ziekenhuis lag, zei hij het niet meer luid naar buiten, maar in zichzelf. Ik kon er niet meer om lachen. Hij herstelde van de kanker, maar nooit helemaal, hij trouwde, kreeg een zoon, zijn vrouw overleed, en God hoorde hem brommen: ‘Is dat nou mijn leven?’ Toen werd hij toch even gelukkig, hij werd verliefd, we wandelden samen door Den Haag en hij vertelde van alles, behoedzaam openhartig, zoals hij was, en toen kreeg hij een hartaanval en ging dood, van het ene moment op het andere, 47 jaar oud.
Was dat nou zijn leven? Ja, dat was het. Daarmee moest hij het doen. En ik ook.
Ik hoor in mij de noodkreet van mijn broertje wanneer ik het Zorgkantoor bel omdat er weer een bug zit in het pgb-portaal. Als je niet weet wat het pgb-portaal is, prijs je gelukkig en laat het erbij. Een warme stem verzoekt mij nog even geduld te hebben, want ‘de wachttijd is langer dan u van ons gewend bent’. Ik heb een paar uur voor mijzelf, maar dit moet nu. Dit? Een declaratie die ik niet kan declareren (bug!) waardoor ik een aanmaning krijg, die ik niet kan betalen omdat er een bug zit in het systeem. Dit, computer, telefoon, mechanische warme stem, ik met mijn lijstjes. Ten slotte: U wordt zo spoedig mogelijk teruggebeld. Klik. Is dat nou mijn leven?
Hanneke heeft in haar broek geplast, we noemen het een ongelukje, maar hoe we het ook noemen, ze wil zich niet laten wassen en ze wil ook geen schone kleren. Er is geen doorkomen aan. Als ik aandring, wordt zij razend, op het gewelddadige af. Wat wil ik toch van haar? Ze ruikt zichzelf niet, maar ik ruik haar wel. En weer hoor ik mijn broertje roepen. Hanneke hoort hem ook.
Hanneke heeft er eigen woorden voor. Zij zegt: ‘Het is de werkelijkheid,’ en daarmee bedoelt zij de harde geluiden, de boze vrouwen die in haar aan het kijven zijn, dat niemand haar met rust laat, dat ze altijd iets moet. De werkelijkheid is anders dan ze dacht, er is een doek weggetrokken en de werkelijkheid is scherp en alles doet pijn, het licht is te fel, de geluiden te hard, ze hoort er niet bij, bij de werkelijkheid. Het is ontluisterend. Dat is het, absoluut, vooral de pijn.
Maar daar blijft het niet bij, want even later lopen we buiten en komen we een vrouw met een hondje tegen. Hanneke lacht naar de vrouw en de vrouw lacht terug, en Hanneke roept: ‘Oh, zag je dat? Dat kan alleen maar hier. Dat is de werkelijkheid van de werkelijkheid.’
Ik kijk met haar mee en ik denk: ja, zo is het. Het is hier, het kan alleen maar hier. De werkelijkheid is soms als een omsluitend vlies, maar door het vlies schijnt de stralende zon van de werkelijkheid van de werkelijkheid. Ze zegt het nu ook tegen mij, als we de nacht ingaan en ik haar instop in bed: ‘Jij bent zo lief, jij bent de werkelijkheid van de werkelijkheid.’ En opeens mag ik haar weer wel wassen.
Is dat nou mijn leven? Ja, dat is ook mijn leven. En daarbinnen klopt het leven van mijn leven. Wat ik de hartenklop noem.
Carolien, een verzorgster van Hanneke, komt opgetogen binnen. Zij heeft op de radio naar een programma geluisterd waar ze een hartenklop lieten horen – boem, boem, boem. Zij luisterde ernaar, naar die diepe klank, en toen zei de vrouw die het programma leidde: ‘En weet je wat nu zo bijzonder is? Dat de harten van alle luisteraars nu zijn afgestemd op deze hartslag en dat al die harten even in hetzelfde ritme gaan.’
‘Prachtig,’ zei Carolien, ‘dat het zo gaat, dat we daarin op elkaar afgestemd zijn.’ En even later: ‘Zo gaat het ook hier. Zo ben ik afgestemd op jullie hartslag.’ Ze zei het en het was voelbaar: één hart, drie harten.
Dat is de basis. Daar begint mededogen.
Niet bij een gedachte, maar in het afgestemd zijn op het hart, op het leven van het leven, de werkelijkheid van de werkelijkheid.
Dat is het mededogen dat niet tot stand gebracht hoeft te worden, maar dat is.
Boem, boem, boem.
(ook dit werk ik graag nog wat verder uit, dus: wordt vervolgd)
Ach…
Zo ontroerend,
De werkelijkheid van de werkelijkheid . Ze bieden troost.
Ja zo is het. Ruw en liefdevol.
Veilig,dat is wat ik voel dankzij jouw vervolgverhaal.
Vertrouwen dat is wat ik voel.
Met m’n 68 lentes zijn jouw vertelsels mij zeer dierbaar.
In dit kader: Het zou mooi zijn als zorgorganisaties regelmatig de hartenklop zouden kunnen horen van de zieken en de mantelzorgers – als een mededogen-reminder ‘waarom doen we dit werk ook al weer’. Het lijkt me dat zoiets rust en essentie kan brengen (in een systeem).
Dank voor deze heldere kijk op jullie Werkelijkheid.
Dank voor deze prachtige ontboezeming.
Wat mij treft is dat op de ‘wanhopige’ kreet ‘Is dat nu mijn leven?’ uiteindelijk volmondig ja tegen dat leven wordt gezegd. Dat herken ik, nadat ik sinds mijn 53e vele ernstige aanvallen op mijn leven heb verduurd en desondanks inmiddels 83 ben geworden, steeds weer opnieuw ja kon zeggen tegen de nieuwe situatie. Kwam zo steeds dichter bij ‘de werkelijkheid van de werkelijkheid’.
Jarenlang heb ik voor mijn lieve dementerende tante gezorgd. Met een PGB en alle gedoe die dat met zich meebrengt. Ik herken veel in alle verhalen. Met alle emoties, strijd, fijne en moeilijke momenten.
Maar nu voel ik mijn hart kloppen op een wonderbaarlijke manier afgestemd op die van jullie.
Ja, dit is mijn leven.
Wow dit komt binnen. Zo doorleefd, zo voelbaar en echt. Met alles erop en er aan. Een grote wens van mij om dit ook zo te kunnen leven. Voorbij de woorden en de kennis.
Wow, dit komt binnen. Wat een levenswijsheid. dankjewel Hans, voor het voorleven en het daardoor zo tot op het bot kunnen verwoorden
Prachtig wederom. Dank voor het delen. :’-)
Mijn tranen vinden dit zo prachtig en ik word er zo dankbaar van.