Prikkende werkelijkheid (2)

In de puberteit draait het wiel rond. Wat onder was, komt boven te liggen. Het achterliggende treedt naar voren. ‘Ik’ redt het niet, ‘het’ neemt het over. ‘Ik’ weet meer dan ik weet, meer dan ik kan bevatten – ‘het’ is zo groot. De aarde trilt, het water kolkt, het vuur laait op, wat los ligt wordt meegenomen door de wind. En dan is het plotseling bladstil, alles ligt in puurheid bloot.
Maar wie kun je erover vertellen? Zelfs mijn beste vrienden, die waarschijnlijk iets soortgelijks beleven, zijn anders. Bij iedereen gaat het zoals bij mij, maar bij mij gaat het toch net anders. Wie ben ik? Wie ben ik echt? Wat is waar?
Zo verging het mij in ieder geval.

*

Ik was twaalf jaar toen ik naar de middelbare school ging. Dat was een grote overgang. Geen van mijn oude vrienden van de lagere school ging met mij mee. Vanuit een streng christelijk klassikaal klimaat kwam ik op een Montessorischool, waar in vrijheid werd geleerd en aandacht voor het zielenleven van het kind centraal stond. Ik wist mij er geen raad mee. Enerzijds had ik een hekel aan wat ik die zoetsappigheid noemde, anderzijds hunkerde ik naar de liefde en zachtmoedigheid en wilde ik mij er graag in onderdompelen.
Ik neem aan dat ik door dit alles, door de schok van de overgang, de liefdevolle aandacht en het persoonlijk ongemak, versneld de puberteit in schoof. Plotseling was het alsof ik een gas had opgesnoven, een giftig gas, dat mijn zintuigen scherpte en mij tegelijkertijd met walging vervulde. Met grote afkeer zag ik de onechtheid om mij heen, maar mijn afkeer van mijzelf was niet minder. Ik wist dat dit puberteit heette en ik wist dat mijn klasgenoten daaraan ook onderhevig waren, maar voor mijn gevoel was ik toch de enige die zo over zichzelf struikelde.

Het was niet allemaal rampspoed en ellende. Ik zat op een prettige school met bevlogen leraren, een verademing na mijn lagere school. Ik kreeg goede vrienden, boezemvrienden zelfs, met wie ik huiswerk maakte, geheimen ontdekte en verhalen vertelde. Soms werd ik opgenomen in een eenvoud waarin ik mijzelf niet meer bezag en alles klopte. Ik fietste met het meisje waarop ik verliefd was terug van school en ik praatte met haar, gewoon zoals ik was en keek, en we hadden heel veel plezier. Dat gebeurde wel vaker, alsof er ergens in een centrale commandotoren, waartoe ik zelf geen toegang had, op een knop werd gedrukt. Dan vielen er goudstukken uit mijn mond bij alles wat ik zei, maar even later lag mijn tong weer in de knoop. Het verging mij dus zoals het bijna iedereen vergaat in die jaren.
En ik werd verliefd, nee, ik werd niet verliefd, ik was verliefd, ik bleef verliefd. Zo bijna voortdurend was ik het nooit eerder geweest. Tot diep in de nacht lag ik te woelen en te denken, aan haar. Vroeger, op de lagere school, was ik ook vaak verliefd geweest, maar dat was toch vluchtiger, alsof het alle meisjes betrof en ik uit die veelheid er zo nu en dan eentje uitkoos. Nu was ik maanden achtereen verliefd op hetzelfde meisje en zag ik de anderen niet. Het was een kwelling, waar ik toch niet vanaf wilde.

Mijn verliefdheid was zonder uitweg, zonder oplossing, want zij werd niet beantwoord. Er werden wel andere meisjes op mij verliefd en die zeiden dat ook, maar daar had ik niets aan. Ik vond het eigenlijk alleen maar lastig. Net zoals waarschijnlijk Jetje, het meisje waarop ik verliefd was, mij lastig vond.
Behalve verliefd was ik ook de hele tijd opgewonden. Ik kreeg zomaar een stijve, ook als er geen zichtbare aanleiding toe was – dat werd waarschijnlijk ook vanuit de geheime commandotoren geregeld. Soms moest ik mijn schooltas voor mij houden als ik opstond aan het einde van een les, want anders was het te zien. Ik hoopte dat ik nooit in die toestand iets voor het bord zou moeten komen uitleggen.

De enige die ik van mijn vroegere school nog regelmatig zag was Karel, die de laatste jaren van de lagere school mijn boezemvriend was geweest. Hij bleef mijn vriend, ook al zag ik hem minder vaak. Op de nieuwe school van Karel ging het er veel rauwer aan toe dan op die van mij. Karel vertelde dat hij en zijn vrienden daar in de pauze de meisjes grepen en dat de meisjes zich graag lieten grijpen. Dat leek mij wel wat, maar ik wist zeker dat de meisjes op mijn nette school zich niet graag lieten grijpen. Bovendien, hoe begon je daarmee? Ik wist het echt niet. Karel zei dat de meisjes op zijn school er vaak zelf mee begonnen. Ik speelde een tijdje met de gedachte om van school te verhuizen, weer helemaal vrienden met Karel te worden op die school met makkelijk grijpbare meisjes. Maar wat Karel mij verder over zijn school vertelde, hoe gemeen de leraren waren, het strafwerk en hoe saai de lessen waren, trok mij absoluut niet aan. Dan bleef ik toch liever op mijn school, waar de meisjes zo netjes waren.

(wordt vervolgd)

Geplaatst in Hans' weblog

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

*