Rond die tijd prikte de werkelijkheid ook nog op een andere manier door de droom heen. Het was 1956. Dat was een schrikkeljaar en het was de gewoonte op mijn school dat er op de 29e februari een feest werd gehouden, het schrikkelfeest. Sommigen verkleedden zich daarvoor als voor een gekostumeerd bal en iedereen die niet verkleed was, kon zich beneden bij de ingang laten opschilderen. Ook ik liet mij schminken. Dat herinner ik mij vaag, als een soort aanloop, zoals je dat ook bij een droom kunt hebben. Opeens springt dan het licht aan. De echte herinnering begint.
Ik loop de trap op naar de eerste verdieping en daar op de overloop van de eerste verdieping zie ik aan de overkant van de gang een jongeman mij tegemoetkomen. Ik blijf staan omdat ik hem ken. Ik heb hem al heel vaak gezien, maar ik heb nooit met hem gepraat. Ik word altijd blij als ik hem zie, maar er komt altijd iets tussen en daardoor komen we nooit nader met elkaar in contact. Nu treffen wij elkaar. Ik zie hem en hij ziet mij, zie ik. We staan beiden stil en kijken naar elkaar.
Terwijl dit gebeurt, dringt het eerst niet tot mij door dat ik mezelf zie in de hoge spiegel die aan de andere kant van de overloop hangt, naast de kapstokken. Ik denk echt dat ik iemand anders zie. Dan besef ik dat ik mijzelf zie, maar met nieuwe ogen. Ik zie mijzelf zoals ik mijzelf nog niet eerder heb gezien en ik ben het ook niet die daar kijkt. Ik ontwaak uit mijzelf en zie Hans daar staan, terwijl ik Hans wel en ook niet ben. Ik ben helder en blij, zoals ik al heel lang niet ben geweest. Ik kijk niet meer naar mijzelf, hoe ik het doe, hoe ze mij vinden, of ik wel in de smaak val et cetera. Ik kijk niet meer naar mijzelf, maar ik zie mijzelf.
Dan spreekt er een stem tegen me, de stem van mijn klassenlerares, dringt tot mij door: ‘Wat sta je te dromen, Hans?’ Zij staat naast mij. Ik schrik op en zal wel iets ontwijkends hebben gezegd, vermoed ik, want daar stopt de herinnering.
Het is grappig, dat mijn klasselerares het dromen noemt, terwijl ik op dat moment mijzelf juist als volkomen wakker ervoer. Het was de eerste keer dat ik bij vol bewustzijn mijzelf, Hans, zag als een ander en van de weeromstuit samenviel met die andere die mij, Hans, tot op dat moment door de tijd had voortbewogen. Die Andere, die ik in deze artikelenserie tot dusver ‘het’ heb genoemd.
Jaren later las ik bij Huang Po de volgende beschrijving: Dit pure bewustzijn, de bron van alles, straalt altijd en verlicht alles met zijn briljante volmaaktheid. De mensen van de wereld echter ontwaken hiertoe niet, omdat zij alleen datgene wat ziet, hoort, voelt en weet als bewustzijn beschouwen. Verblind door hun eigen zien, horen, voelen en weten, ontgaat hen de briljante volmaaktheid van de bron-substantie.
*
Even voor Pasen 1958 droom ik dat het buiten hevig stormt. Opeens worden de deuren van mijn kamer door de wind opengerukt. De storm slaat naar binnen. Niets is er tegen bestand. De gordijnen, de meubels, mijn bed, alles wordt opgenomen en meegesleept. Papier wervelt rond, de storm neemt mij mee. Dan word ik wakker.
Ik zit overeind in bed. Een enorme kracht raast door mij heen. Het is heerlijk en beangstigend tegelijkertijd. Ik weet dat ik dit, zoals ik het nu beleef, moet opschrijven, precies zoals het voor mij is. Dat doe ik. Ik schrijf op een vel papier: De storm. En daaronder hoe huiveringwekkend machtig dit gebeuren is. Als ik klaar ben, heb ik mijn eerste gedicht geschreven.
Mijn eerste gedicht, een ode aan de storm, de alles doortrekkende scheppingskracht, en tevens een bevestiging van mijzelf als de schrijver van dit loflied.
Mijn eerste gedicht, zeg ik nu, gaat over het binnentreden van ‘het’ in het afgesloten domein van ‘ik’. Het verlossend, maar ook gevaarlijk binnentreden. Verlossend, omdat het ‘ik’ zonder ‘het’ niet meer is dan een ding zonder richting, een pukkel op de huid van het universum. Gevaarlijk, omdat de kracht van ‘het’ te groot kan zijn voor het ‘ik’ en het ‘ik’ kan overspoelen en vernietigen.
Mijn instinctieve oplossing voor dit probleem was toen dat ik de overweldigende kracht beschreef, eerbiedig, in ontzag. Ik boog mij voor de kracht en beschreef hem tegelijkertijd – daardoor werd ik er niet door meegezogen. Dat is het helend vermogen van creativiteit. Of anders gezegd: creativiteit kan ‘het’ en ‘ik’ verbinden, juist daar waar de spanning het grootst is.
Lama Anagarika Govinda beschrijft een soortgelijke ervaring in zijn biografie De weg van de witte wolken. Hij vertelt daar over de onbeschrijflijke, onuitsprekelijke angst voor de leegte – om als een kaars te worden uitgeblazen – de angst om in de Nameloze Leegte te vallen, een leegte waaruit geen terugkeer mogelijk zou zijn.
Wanneer hij met deze angst wordt geconfronteerd, tekent hij, kijkend in een scheerspiegel, zijn zelfportret. Het gaf niet dat de temperatuur in de hut onder het vriespunt lag – ik moest eenvoudig iets doen en wel zo vlug mogelijk! Het lukt hem om zichzelf te tekenen en naarmate hij er meer en meer in komt, verlaat de kracht van ‘dat andere’ hem. Wanneer de tekening klaar is, is hij weer geheel zichzelf.
Hij beëindigt zijn verhaal met de woorden dat hij nooit de les zal vergeten dat we de Grote Leegte niet onder ogen kunnen zien, voordat wij de kracht en de grootheid van geest bezitten om deze met ons gehele wezen te kunnen vullen. Dan is de Leegte niet alleen maar de ontkenning van onze beperkte persoonlijkheid, maar de Volle-Leegte, die onze persoonlijkheid insluit, omarmt en koestert, zoals de baarmoeder van het universum waarin het licht zich eeuwig beweegt, zonder ooit verloren te gaan. (Zie voor een meer uitgebreide beschrijving ons boek De grote sprong, hoofdstuk 9.)
(wordt vervolgd)
Hoi Hans,
Wat een mooie beschrijving hoe je ‘ik’ en ‘het’ beschrijft in deze aflevering!
Tijdens een retraite bij jou heb ik zelf ooit eenmaal zo’ n ervaring meegemaakt en ik weet nog goed hoe het mij zowel met grote blijdschap als met angst vervulde. Het was zo onverwacht en groot, dat ik het niet wist te hanteren. Ik heb het niet in creativiteit omgezet, maar heb mezelf voor de grootsheid daarvan verstopt. Daar heb ik tot op de dag van vandaag spijt van, maar wie weet beleef ik ooit een herkansing.
Ik ben overigens blij dat je verhaal deze wending heeft genomen. Ik voel me altijd wat ongemakkelijk over je prive ontboezemingen, een gevoel dat ik mij ook herinner van toen je dit destijds omschreef in je feuilleton.
Maar goed, hier ben ik dus blij mee. Dank je wel!