Onbeheersbaar, on-inpasbaar, onmogelijk, ondenkbaar.
Flitsend wezen, waar ben je wat hier was?
Jij eist mij op. Jij, mijn grondstof. Doordringt mij.
Roept mij in de nacht. Omarmt mij. Overspoelt mij.
Mij. Je slachtoffer. Je tegenstrever. Je vertolker. Je geliefde.
En al die wetenschap die ik heb verworven over immanentie, suprematie, transfiguratie, over Bedoeling en Zin en Leegte, over ondergang, verheffing en opstanding, blijkt waar te zijn. Blijkt net zo waar te zijn als de afdruk die een goudvis achterlaat in het water.
Ja. Jij.
(wordt vervolgd)
De edele opent zijn dichtader. Heerlijk!
prachtig verwoord Hans: ‘blijkt net zo waar te zijn als de afdruk die een goudvis achterlaat in het water’.