VERHALEN OP DE WEG
Soms onderweg hoor je een voorbijganger een opmerking maken, waardoor je zo wordt getroffen dat je blijft staan en meteen nader kennis wilt maken. Ik stel mij voor dat in een donkere hoek van onze ziel instrumenten klaarliggen, die nog nooit zijn gebruikt, maar piekfijn gereed zijn om bespeeld te worden. We weten niet dat ze er zijn, maar opeens begint er een te resoneren op iets dat van buiten tot ons komt – een klank, een beweging, een woord. We zijn blij met het woord dat we horen, daar ergens aan de overkant, maar we zijn zeker even geroerd door die onvermoede muziek die in ons opstijgt. Dat smaakt naar meer.
Zo hebben mijn vrouw en ik elkaar ontmoet, deze maand 44 jaar geleden. Zij had kunnen doorlopen, maar die paar woorden die ik daar tegen een andere man zei, brachten iets bij haar van binnen aan het zingen. Zij bleef staan en voegde zich bij ons. Een paar maanden later waren de rollen omgekeerd. Ik zag opeens hoe zij bewoog, ik voelde het, want ik danste met haar, vechten en dansen tegelijk. Dat was geluk.
Zij werd geraakt door mijn woorden, ik door haar bewegingen, haar aanwezigheid. Toen werden we vrienden. Dat duurde een paar jaar. En toen opeens, na drie jaar, kwam er weer zo’n klank, een andere, ik weet niet wie hem inzette. Wat ik weet is dat een hele serie instrumenten werd gewekt, bij mij en bij haar, en dat een ons tot dusver onbekend strijkkwartet begon te spelen, aarzelend eerst, toen feestelijk, en in het licht trad. Kortom, we werden geliefden.
Zo, maar toch ook weer heel anders is het mij vaak vergaan. Een boek in de boekwinkel, ik kijk het in, lees een paar regels, en het gebeurt. Mijn vriend Philip die mij even iets laat lezen, een tekst van een Tibetaanse wijze, en 25 jaar later ben ik nog steeds met dat iets in gesprek. Een vrouw op krukken in een straat in Utrecht. Een man in een café in Amsterdam, een glas bier in de hand. Ze zeggen iets, ze doen iets, en het begint te zingen in mij, waar ik niet wist dat het kon zingen.
*
Een verhaal in de New Yorker, december 2009, van David Foster Wallace, nooit van gehoord, maar ik begin te lezen en als ik het verhaal uit heb en het tijdschrift neerleg, wil ik alles van hem lezen. Ik heb er een reisgenoot bij. Hij heeft er een reisgenoot bij. Ik weet dan niet dat hij al dood is. Hij heeft zich het jaar daarvoor opgehangen. Hoe is het mogelijk?
Hij is dood, maar door zijn boeken blijf ik met hem in gesprek. Dat zijn boeken die ik voor een groot deel onverteerbaar vind, alleen al door de de overdaad – de hoeveelheid pagina’s, de manische genialiteit, de veelheid aan verhaallijnen. Maar toch blijf ik met hem in gesprek. Ik keer steeds weer terug naar hetgeen hij heeft geschreven, vooral de essays en de korte (nou ja) verhalen. Hij is zo eerlijk, zo revolutionair in de goede zin van het woord, steeds weer ontdekkend, steeds weer opnieuw beginnend, prachtig formulerend, scherp waarnemend, ziend, en daardoor ook heel geestig.
Een paar dagen geleden pakte ik een voor David Foster Wallace zeer bondig werkje uit de boekenkast. Ik had net Reisgenoten 6 geschreven met de grap over de man die een parkeerplaats zocht. Had David Foster Wallace niet een vergelijkbare grap verteld in This is water, een toespraak die hij in 2005 hield ‘to the graduating class of Kenyon College on a subject of his choosing’ (zoals het in de aankondiging staat)?
En inderdaad. Ook een grap over bidden. Met een zelfde soort clou en toch heel anders:
Ver weg in de wildernis van Alaska zitten twee mannen in een bar. De ene man is godsdienstig en de andere is atheïst en zij zijn aan het discussiëren over het al dan niet bestaan van God met die typische intensiteit die je zo na je vierde biertje krijgt.
De atheïst zegt: ‘Moet je horen,ik beweer niet zomaar dat ik niet in een God geloof. Ik heb zelf geëxperimenteerd met dat God-en-gebed gedoe. Nog geen maand geleden werd ik buiten het kamp overvallen door een verschrikkelijke sneeuwstorm. Ik zag geen hand voor ogen, ik was totaal verdwaald en het vroor 40 graden. Dus toen heb ik het gedaan, ik heb het uitgeprobeerd: ik viel neer op mijn knieën in de sneeuw en schreeuwde het uit: “God, als er een God is, ik ben totaal verdwaald in deze sneeuwstorm en ik ga dood als u mij niet helpt!”’
Daar in die bar kijkt de godsdienstige man vol verbazing naar de atheïst: ‘Maar dan moet je nu toch geloven,‘ zegt hij. ‘Je zit hier toch, levend en wel.
De atheïst rolt met zijn ogen alsof de godsdienstige man een volmaakte idioot is. ‘Nee jongen, het enige wat er gebeurde was dat een groep Eskimo’s toevallig voorbijkwam, en die hebben mij de weg naar het kamp gewezen.’
Zoals ik al zei, deze grap lijkt op de vorige grap, maar hij is toch anders. Bij de eerste grap gaat het om een gelovige slapjanus, die God en het hogere achter de hand houdt, als een troef in de mouw, je weet maar nooit. Hier gaat het om een zogenaamde wetenschappelijke onderzoeker, die uitsluitend ziet wat hij al weet en die in dat opzicht net zo fundamentalistisch is als de vele gelovigen waar hij op neerkijkt.
David Foster Wallace zegt even verder in zijn toespraak: Het probleem van godsdienstige dogmatici is precies hetzelfde als dat van de atheïst uit het verhaal: arrogantie, blinde zekerheid, een totale geslotenheid van geest, die werkt als een gevangenis die zo volmaakt is georganiseerd is dat de gevangene zelfs niet weet dat hij is opgesloten.
Beide grappen gaan over saaie mensen. Zo kun je het ook zeggen.
Maar de mensen uit de tweede groep zijn het meest hardnekkig. Het meest verleidelijk ook voor de zieltjesredders onder ons. Oh, de eindeloze discussies die je kunt voeren en die tot niets leiden.
Al die zekere mensen die zeker weten hoe de dingen in elkaar zitten of juist niet in elkaar zitten. Ook al ben je een zieltjesredder, je kunt maar beter oversteken op de weg als je zo iemand tegenkomt. Al die verstokte isten met hun ismen, die een volledig afgetimmerd wereldbeeld en mensbeeld hebben.
Laat je niet verleiden tot het heilloze spel van spitsvondigheden. Zonde van de tijd. Het zijn losse gedachten. Je ziel zingt niet mee.
Dank je Hans. Fijn om ineens weer die dagelijkse pareltjes in mijn mailbox te vinden! Heel inspirerend. Marie jose