Vrienden (6)

Ik had kennelijk haast. Bijna iedereen heeft wel een verhaal over zijn of haar geboorte, de aanloop ernaartoe, de lengte van de weeën, de dokter, de vroedvrouw, stuitligging, noem maar op. Het zijn onze privé mythen. We hebben er zelf geen directe herinnering aan, maar ze zijn wel in ons gegrift, zo diep dat het wel echte herinneringen lijken.
In den beginne had ik kennelijk haast. Mijn moeder heeft het mij vaak verteld: de weeën zetten in, het was midden in de oorlog, een taxi was moeilijk te krijgen, maar het lukte mijn vader toch (een kleine heldendaad!). Bij het ziekenhuis aangekomen zetten de persweeën in. Mijn moeder beklom moeizaam de stenen trap van het ziekenhuis (grote heldendaad!), kon toen niet verder, viel voorover op haar handen, hield het niet meer en liet mij gaan. Ik schoot naar buiten, viel met mijn gezicht op de stenen trap. Op dat moment hoorde mijn moeder de klok van het ziekenhuis, het was half tien in de ochtend.
Zo werd ik geboren, met een klap op de wereld. Mijn neus lag plat uitgespreid over mijn gezicht. De nonnetjes, het was een katholiek ziekenhuis, zeiden dat het wel goed kwam met mij en kneedden mijn neus weer enigszins in vorm en toonden mij achter glas aan mijn vader, die onthutst uitriep: ‘Stop hem terug!’

Maar ik ging niet terug. Ik ging vooruit, naar voren. Op een foto uit de eerste jaren, ik was misschien twee, ren ik door de deur naar buiten. Ik kan dat nog in mij voelen: hoe heerlijk het is het nieuwe in te gaan, ook al val je misschien op je neus. De hond rent met mij mee. Altijd aan het ontdekken. Van binnen naar buiten, van buiten naar binnen.
Mijn ouders werden er gek van. Altijd was er iets anders dat boven de situatie uit ging en waaraan ik gehoor moest geven. Als we met de familie in de Scheveningse duinen een wandeling maakten en bij een tweesprong rechtsaf gingen, raakte ik hevig gefrustreerd omdat ik linksaf wilde, bang te missen wat er daar aan de andere kant was. Ik wilde zowel links- als rechtsaf gaan. Het gaf mij groot ongenoegen dat beide niet mogelijk was.
Ik wist dat aan de andere kant het geheim was. Daar was de oplossing voor de bijna onhoudbare spanning hier aan deze kant. Maar het probleem was dat ik altijd hier was en nooit aan de andere kant. Zelfs als mijn ouders toegaven en wij naar links gingen in plaats van naar rechts, was ik teleurgesteld, omdat ik nu misliep wat daar rechts was. Ik begreep dat hetgeen ik wilde onmogelijk was, maar de aandrang was sterker dan het begrip en eiste steeds weer het onmogelijke.
Mijn arme ouders hadden heel wat met mij te stellen. Het waren lieve mensen, die zelf ook niet al te eenduidig waren, maar dit ging toch hun bevattingsvermogen te boven. Ze begrepen niet wat eraan schortte en ik kon het niet uitleggen, want ik wist het zelf niet. Het was vuur, dat niet in tweeën wilde, dat alles wilde, zonder geduld, zonder straks, nu meteen.

Met dit vuur had niet alleen mijn omgeving het te stellen, ikzelf had er ook last van. Het kolkte in mij, het brandde in mij, het bracht mij in avontuurlijke situaties en soms ook in heel gevaarlijke situaties. Ik liep in het donker door dakgoten, slikte pillen waarvan ik niet wist wat erin zat, werd tot twee keer toe voorgoed van school gestuurd omdat ik te vurig gelijk had en zo kan ik nog wel even doorgaan.
Als ik terugkijk is het een wonder dat ik het gered heb met al dat vuur, dat ik niet ben doorgebrand of afgegleden in een waardeloos bestaan. Er zat, zoals men dat zegt en zoals ik het ook wel heb ervaren, een engeltje op mijn schouder, dat mij op beslissende momenten toesprak en mij behoedde. Daarbij heb ik ook gewoon geluk gehad. Het geluk dat zovele anderen waarmee ik in mijn jonge jaren heb opgetrokken niet hebben gehad. Ja, ik noem het geluk, want het was niet in de eerste plaats een verdienste, het viel mij toe en vervolgens, dat is ook zo, nam ik aan wat mij toeviel en zette het voort.

Tot het geluk reken ik ook mijn vrienden en vriendinnen, die mij hebben geholpen om mij niet te laten verslinden door het vuur en het ook niet te verstikken. En het gaat nog een slag verder, want mijn vriendinnen en vrienden hebben mij bijgestaan in het levenswerk om het vuur te zuiveren en in het zuiveren zelf hersmeed te worden. Zonder hen had ik het niet gered.

Dat is niet een loze lofprijzing. Ik meen het. Niet voor niets luiden Roel van Duijn en ik iedere podcast in met de woorden: Vriendschap, het is een wonder. Dat je, terwijl je zo verschillend bent, zo diep met elkaar verbonden kunt zijn. En dat niet voor een paar uur of een paar weken, als een verliefdheid, maar jarenlang, met onderbrekingen, strubbelingen en verwijderingen. En in die vriendschap ben je toch steeds klankbord en toetssteen.[1]

Klankbord en toetssteen, dat zijn mijn vriendinnen en vrienden vanaf de eerste grote vriendschap geweest. Ze hebben mij bijgestaan en de weg gewezen, de weg die ik niet zelf in de spiegel kon zien. Het eigene dat ik niet kan zien, alleen maar kan zijn, en waarop zij hun licht laten schijnen, zoals ik dat ook bij hen doe.
Het is een groot avontuur, een veel groter avontuur dan wat de koorts mij persoonlijk beloofde. Een avontuur zonder einde, zonder definitieve bevrediging, een voortgaand gesprek, ontdekken in wederzijds verschil en liefde. Dat is vriendschap.

(wordt vervolgd)

[1] Ik ben nu met Roel aangekomen in de derde aflevering van onze podcastserie. Je kunt onze podcasts hier volgen via SoundCloud. Daar op SoundCloud vind je meer podcasts, het zijn er inmiddels een stuk of 40, die ik de laatste jaren heb gemaakt. Inloggen kan ook via https://soundcloud.com/dekorteweg

Geplaatst in Hans' weblog

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

*